3.4.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 2
Gebruik PGP-telefoon
De rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat verdachte in de periode van november 2015 tot en met april 2016 veelvuldig gebruik heeft gemaakt van een PGP-toestel met als adres [e-mailadres 1] (hierna: [e-mailadres 1] ). Blijkens de inhoud van die berichten volgt immers dat de gebruiker van dat adres zich ‘ [naam] ’ noemt, een ‘Surinaamse eettent in [plaats] ’ heeft en op ‘ [datum] een [naam] -feest’ geeft. Dit, en het genoemde adres [adres] , zijn concrete en verifieerbare persoonlijke linken die blijkens de bewijsmiddelen een verband met verdachte aantonen. Een dergelijk toestel maakt gebruik van een type versleuteling of encryptie dat maakt dat de inhoud van berichten niet onderschept kan worden door overheden, veiligheidsdiensten of de politie. Communicatie is alleen mogelijk met een ander PGP-toestel. Het enkele gebruik van een dergelijk toestel roept bij de rechtbank op zichzelf al vragen op over mogelijke betrokkenheid van verdachte bij strafrechtelijke activiteiten. Vervolgens is gebleken dat de berichten die verdachte hiermee heeft verzonden dan wel heeft ontvangen duiden op omvangrijke internationale handel in verdovende middelen. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich in elk geval in genoemde periode daarmee heeft beziggehouden.
Auteur van het gele papier
Verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij een papier dat in het appartement van [medeverdachte 1] op tafel lag, letterlijk heeft overgeschreven op het gele papier, dus zonder daarbij wijzigingen aan te brengen. De reden daarvoor was dat het origineel vervaagd was. De rechtbank ziet in de inhoud van de bewijsmiddelen echter aanleiding hieromtrent anders te oordelen en overweegt daartoe het volgende.
Volgens [medeverdachte 1] heeft hij de witte papieren geschreven. Hij zou ook het originele papier hebben geschreven, waarvan verdachte zegt dat hij de tekst ervan op het gele papier heeft overgeschreven. Op basis van deze beide verklaringen zouden dus
allepapieren één en dezelfde auteur moeten hebben, namelijk [medeverdachte 1] . De rechtbank is van oordeel dat dit scenario niet kan kloppen, gelet op de inhoud van de witte papieren in vergelijking met de inhoud van het gele papier.
Het gele papier vermeldt namelijk bovenaan
“145 [bijnaam 1] ”, terwijl de witte papieren
“ [bijnaam 1] ”,zijnde [medeverdachte 1] , niet noemen. Daarnaast staat op het gele papier
“ [bijnaam 1] aan mij”hetgeen erop duidt dat er sprake is van twee personen, namelijk
“mij”en
“ [bijnaam 1] ”,oftewel [medeverdachte 1] . Dus
“mij”is niet [medeverdachte 1] . Verder valt op dat de verdeling van de 145 stuks op het gele papier grotendeels overeen komt met een op één van de witte papieren voorkomend staatje. Daarin is op het witte papier vermeld:
“4 [bijnaam 6] / [letter] ”.Gelet op de context lijkt deze regel ook voor te komen op het gele papier maar dan als
“4 [bijnaam 6] was k bij”. Het verschil in achtervoegsels past goed bij de veronderstelling dat [medeverdachte 1] (op het witte papier) heeft bedoeld dat [verdachte] daar bij was en dat verdachte (op het gele papier) bedoeld heeft dat hij (k) daar bij was. De rechtbank merkt op dat het dossier veel berichten van verdachte bevat waarin hij ‘k’ schrijft wanneer hij ‘ik’ lijkt te bedoelen.
Het voorgaande strookt niet met het scenario dat de aangetroffen (gele en witte) papieren één en dezelfde auteur hebben. Het past daarentegen wel bij de situatie dat [medeverdachte 1] de auteur van het witte papier is en “ [bijnaam 1] ” op het gele papier, en dat verdachte de auteur van, en de “mij” op het gele papier is.
Daar komt bij dat veel van de personen die onder hun bijnaam op het gele papier worden genoemd, bekenden of contacten van verdachte zijn. Meerdere personen die op het gele papier staan genoemd, te weten [bijnaam 5] , [bijnaam 6] , [bijnaam 3] , [bijnaam 4] en [bijnaam 1] , zijn ook terug te vinden in de drugsgerelateerde PGP-berichten die aan verdachte kunnen worden toegeschreven.
Het voorgaande betekent dat verdachte op verschillende manieren aan – de aantekeningen op – het gele papier kan worden gelinkt. Dit geldt namelijk voor de totstandkoming (ze zijn van zijn hand), de redactie ( [bijnaam 1] aan mij, 4 [bijnaam 6] / [letter] ), en de inhoud (de bijnamen) van de aantekeningen. Dat verdachte het gele papier slechts heeft overgeschreven acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Het ‘gele papier’ ziet op de aangetroffen partij cocaïne
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen voorts vast dat de inhoud van het ‘gele papier’ betrekking heeft op de aangetroffen partij cocaïne van in totaal 142 kilogram (kg). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De partij cocaïne is aangetroffen in het appartement waar [medeverdachte 2] / [bijnaam 2] verbleef. [medeverdachte 2] moest deze partij bewaren voor zijn stiefvader [medeverdachte 1] (tapgesprek van [persoon 9] en
“145 [bijnaam 1] ”). Dit gele papier heeft verdachte geschreven in bijzijn van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , in het bovenste appartement van [medeverdachte 1] , boven dat waar [medeverdachte 2] de cocaïne bewaarde. [medeverdachte 1] heeft het papier vervolgens naar beneden gebracht. Daar is het, samen met de twee witte, door [medeverdachte 1] bijgehouden administratiebriefjes, aangetroffen in de afgesloten slaapkamer waar ook 133 kg cocaïne lag opgestapeld. De papieren lagen bij elkaar onder een grote stapel geld in een nachtkastje, waarop een geldtelmachine stond met de naam ‘ [bijnaam 7] ’. Uit deze laatste omstandigheden leidt de rechtbank af dat het gele papier daar niet toevallig lag maar bewust bij de cocaïne en het geld werd bewaard. Niet gebleken is dat daar, of elders in het appartement, andere papieren zijn aangetroffen die blijkens hun inhoud in verband kunnen worden gebracht met – een verdeling van – een partij cocaïne.
Gezien deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat de verdeling op het gele papier ziet op de aangetroffen partij cocaïne. Daaraan doet onvoldoende af dat niet iedere aantekening op het gele papier verklaard kan worden. Zo kunnen er diverse verklaringen zijn voor het verschil tussen het op het gele papier vermelde getal 145 en de aangetroffen 142 stuks, bijvoorbeeld dat drie stuks niet zijn gevonden omdat deze al dan niet tijdelijk elders lagen. Duidelijk is evenwel dat het een relatief klein verschil in aantal is, van een grote partij die bedoeld was om verdeeld te worden en het een illegale drugsadministratie betreft en niet een door een professionele boekhouder opgesteld stuk.
Naar het oordeel van de rechtbank ondergraaft genoemd verschil van drie stuks niet het gevonden verband tussen het gele papier met de aangetroffen partij cocaïne.
Ditzelfde geldt voor de aantekening
“4 [bijnaam 6] was k bij”. Nergens blijkt dat deze regel slaat op het moment van uitdeling van 4 stuks en niet bijvoorbeeld op het moment van intekenen/investeren. Dit geldt eveneens voor de aantekening
“10 per [naam] aan [bijnaam 2] gegeven(en daaronder)
220000”.Deze aantekeningen zijn geplaatst op een plek onderaan het gele papier, voorzien van een nummer
“2”waarboven een streep is gezet en lijkt aldus geen onderdeel uit te maken van de verdeling van 145 stuks boven die streep waarbij ook een
“1”is gezet. In die aantekening, en de – uit het dossier blijkende en niet betwiste – toen gangbare handelsprijs voor een kilo cocaïne, ziet de rechtbank wel een aanwijzing dat de aantallen op het gele papier staan voor kiloverpakkingen, stuks, cocaïne en op de daarbij behorende waarde in geld.
Aan het voorgaande voegt de rechtbank nog toe dat voor zover verdachte meent, in weerwil van het bovenstaande, dat het gele papier ziet op een andere dan de aangetroffen partij cocaïne, het, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, aan hem was om dit concreet uit te leggen.
Voorhanden hebben en voorbereidings/bevorderingshandelingen in vereniging gepleegd
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van verdovende middelen is vereist dat er, naast een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de verdovende middelen, een zekere beschikkingsmacht daarover heeft bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake.
In het voorgaande is vastgesteld dat verdachte de auteur is van het gele papier en dat dit ziet op de aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Uit het voorgaande volgt ook dat verdachte de persoon is geweest die, mogelijk samen met [medeverdachte 1] die blijkens het gele papier de ontvanger/beheerder van de drugspartij is en blijkens zijn verklaring de auteur van de overige drugsadministratie is, de verdeling van de cocaïne en de daaruit voortvloeiende geldelijke opbrengsten heeft vastgesteld en vastgelegd. Daarbij komt dat verdachte zelf om en nabij een derde van de totale opbrengst uit de verkoop van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne zou generen. Verdachte is daarom zodanig betrokken geweest bij de aangetroffen 142 kg cocaïne dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat verdachte, naast wetenschap, ook beschikkingsmacht heeft gehad over deze partij cocaïne en dat hij de verkoop daarvan heeft voorbereid en/of bevorderd. Dat de cocaïne feitelijk door [medeverdachte 2] werd bewaard doet daaraan niet af. Uit het voorgaande blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zodat bewezen kan worden dat verdachte beide ten laste gelegde feiten in vereniging heeft gepleegd.
Getuigenverklaringen
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu alle in deze zaak door de politie en de rechter-commissaris gehoorde getuigen ontlastend hebben verklaard over verdachte, dan wel dat zij hebben verklaard niets te weten over de (eventuele) betrokkenheid van verdachte bij de aangetroffen hoeveelheid cocaïne. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet en overweegt hiertoe het volgende.
In de door de raadsman bedoelde getuigenverklaringen met betrekking tot verdachtes betrokkenheid, is het steeds gebleven bij blote ontkenningen, in die zin dat de getuigen hun verklaringen op geen enkele wijze hebben geconcretiseerd, zij niet hebben willen verklaren over wie er dan wel betrokken is geweest bij de aangetroffen hoeveel cocaïne aan de [adres] in Amsterdam dan wel enige toelichting hebben gegeven op de reden van hun wetenschap. De rechtbank is daarom van oordeel dat de getuigenverklaringen onvoldoende afdoen aan de tot het bewijs gebezigde middelen. De getuigenverklaringen worden dan ook door de rechtbank terzijde geschoven.
Voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de zaak
De verdediging heeft, indien de rechtbank verdachte niet zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde, ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan de behandeling van de zaak aan te houden teneinde alle tapgesprekken met betrekking tot [persoon 8] gevoerd met de telefoon welke op naam stond van [persoon 9] , en de tapgesprekken van contacten van die telefoon over de periode van een jaar uit het onderzoek [naam] aan de verdediging ter hand te stellen. Uit die communicatie zou volgens de verdediging betrokkenheid van anderen bij de aangetroffen cocaïne kunnen blijken en de standpunten van verdachte daaromtrent kunnen ondersteunen. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de raadsman een deel van een proces-verbaal uit het onderzoek [naam] overgelegd.
Zoals uit de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene blijkt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dat verdachte, mogelijk samen met [medeverdachte 1] , de verdeling van de opbrengst van de partij cocaïne heeft bepaald en vastgelegd en voorts dat hij tot ongeveer een derde zou meedelen in de opbrengst van die partij cocaïne. Bij haar overwegingen heeft de rechtbank ook acht geslagen op de door de raadsman ingebrachte informatie. Eventuele betrokkenheid van anderen doet aan het oordeel van de rechtbank niet af; uit het gele papier blijkt ook dat meer personen zijn betrokken bij deze partij cocaïne. Gelet daarop is het toevoegen van de tapgesprekken zoals verzocht, niet noodzakelijk voor enige door de rechtbank te nemen beslissing in het kader van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank wijst derhalve het verzoek af.