ECLI:NL:RBNHO:2019:7524

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
15.174557.16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval onder invloed van alcohol en THC

Op 29 augustus 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 januari 2016 in Rijsenhout een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol en THC verkeerde, reed met hoge snelheid tegen een voor hem rijdende vrachtwagen. Het ongeval resulteerde in de dood van een inzittende van de personenauto, de 26-jarige [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat dit aan zijn schuld te wijten is. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar.

Daarnaast werd er een vordering van de benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer, afgewezen omdat de gevorderde notariskosten niet onder de kosten van lijkbezorging vallen en er geen wettelijke grondslag was voor de schadevergoeding. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank overwoog dat de advocaatkosten voor bijstand in de strafzaak ook niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet in verband staan met het strafgeding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar is en dat de opgelegde sancties rechtvaardig zijn, gezien de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-174557-16 (P)
Uitspraakdatum: 29 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
verblijvende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. de Vries, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na een beslissing van preliminaire aard en wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Toyota, type Aygo), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op de weg te rijden op (een) zodanige wijze dat hij, verdachte, niet in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is verdachte,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede en/of derde en/of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994,
- met (onverminderd) hoge snelheid gebotst of aangereden tegen een voor hem rijdende bedrijfsauto (te weten een trekker met oplegger),
waardoor [slachtoffer] werd gedood;
Feit 2
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (merk Toyota, type Aygo), dit motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij verkeerde,
- onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,85 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, en/of
- onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoïden (THC), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht,
terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden,
en/of
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto, merk Toyota, type Aygo), daarmee rijdende op de weg, te weten de Rijksweg A4,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede en/of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994,
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor hij met (onverminderd) hoge snelheid is gebotst of aangereden tegen een voor hem rijdende bedrijfsauto (te weten een trekker met oplegger),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2, onderdeel 2 ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de toedracht van het ongeval en de aan het ongeval voorafgegane feitelijke gedragingen van de verdachte niet kunnen worden vastgesteld.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2, onderdeel 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering ten aanzien van de feiten 1 en 2, onderdeel 2
Op 27 januari 2016 rond 01:00 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden met betrokkenheid van een personenauto, bestuurd door verdachte, en een bedrijfsauto, bestuurd door [benadeelde partij 2] . Daarbij is [slachtoffer] , inzittende van de personenauto, komen te overlijden. Kort gezegd is de auto van verdachte achterop de bedrijfsauto gereden op één van de twee meest rechter rijstroken van de rijksweg A4 ongeveer ter hoogte van het begin van de uitrijstrook naar de A5 in de gemeente Haarlemmermeer. Verdachte heeft verklaard dat hij zich van het ongeval en van hetgeen daaraan is vooraf gegaan niets kan herinneren.
Ter beoordeling staat onder meer of verdachte daaraan schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Om tot het oordeel te komen dat daarvan sprake is, moet worden bewezen dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip ‘schuld’ (culpa) houdt in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Bij de beoordeling daarvan moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Hoewel het gebruik van alcoholhoudende drank voorafgaand aan het besturen van een motorrijtuig op zich doorgaans onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, is dit wel een omstandigheid die kan bijdragen aan dat oordeel.
Aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat er vragen over de toedracht van het ongeval onbeantwoord blijven. Enige twijfel over de rijstroken waarop de betrokken voertuigen vlak voor het ongeval hebben gereden (de vierde rijstrook dan wel de vijfde, tevens uitrijstrook), blijft bestaan en ook de precieze plaats op de weg waar de auto van de verdachte in aanraking is gekomen met de achterzijde van de voorliggende bedrijfsauto kan door de deskundigen – en dus ook door de rechtbank – niet worden vastgesteld.
Wat op grond van de bewijsmiddelen wel kan worden vastgesteld, is dat de personenauto, gelet op de schade aan beide voertuigen, met een (conservatief) aangenomen snelheidsverschil van 40 km p/u iets links van het midden tegen de achterkant van de bedrijfsauto (een trekker met oplegger) is aangereden. Uit het technisch onderzoek is naar voren gekomen dat de handrem van de personenauto niet stond aangetrokken en dat verdachte vermoedelijk ook zijn voetrem tijdens de aanrijding niet heeft gebruikt. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor een andere conclusie dan dat verdachte voorafgaand aan de aanrijding zijn snelheid niet heeft geminderd.
Het ongeval heeft plaatsgevonden rond het tijdstip van 01:02 op een recht stuk snelweg met vijf rijstroken. Het was droog en de weersomstandigheden vormden geen belemmering voor het zicht van verdachte op de weg. Ten tijde van het ongeval was het weliswaar donker, maar ter plaatse brandde de straatverlichting. Het was rustig op de weg, naast de betrokken voertuigen reed er bijna geen verkeer. De trekker met oplegger reed met een nagenoeg constante snelheid van 87 km p/u en de lichten aan de achterzijde en zijkanten van de oplegger waren in werking.
Verdachte heeft verklaard dat hij dagelijks op de weg reed en deze dus goed kende.
Verdachte was ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en wel in die mate dat het alcoholgehalte in zijn bloed, dat de desbetreffende nacht om 05:05 uur werd afgenomen, 0,85 milligram alcohol per milliliter bloed (mg/ml) bedroeg. Verdachte was op het moment van het ongeval een beginnend bestuurder als bedoeld in artikel 8, derde lid, WVW 1994, voor wie de wettelijk toegestane hoeveelheid van 0,2 mg/ml geldt. Hij had derhalve meer dan vier maal de toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed.
Daarnaast was verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van 11-OH-THC, zijnde een omzettingsproduct met psychoactieve werking, en THC. Het THC-gehalte in het eerder genoemde afgenomen bloed bedroeg 0,0060 mg/l. Dit is bijna twee maal meer dan de grenswaarde waarboven THC van nadelige invloed wordt geacht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcoholhoudende drank het reactie- en waarnemingsvermogen afnemen, waarbij de rechtbank nog in acht neemt dat een combinatie van stoffen die hersenfuncties dempen, leidt tot een versterkt dempend effect op de hersenen. Gezien de bij verdachte gemeten waarden mag worden aangenomen dat voornoemd effect op zijn vermogens in aanzienlijke mate aanwezig was ten tijde van het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de voor hem geldende alcoholnorm en met de invloed van THC op zijn rijgedrag.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden met betrekking tot de trekker met oplegger (die samengevat goed zichtbaar was en in een constante snelheid reed), de weg (die rustig en overzichtelijk was) en het snelheidsverschil tussen beide voertuigen, dient naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand te worden aangenomen dat de verdachte de zich vóór hem bevindende trekker met oplegger tijdig had moeten en kunnen waarnemen. Dat betekent dat hij zijn snelheid had moeten minderen dan wel had moeten uitwijken naar één van de naastgelegen rijstroken. Zijn alcohol- en cannabisgebruik heeft echter zonder twijfel (mede) aan zijn oplettendheid in de weg gestaan en ertoe geleid dat hij onvoldoende voorzichtigheid in acht heeft genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van rijgedrag dat niet voldoet aan datgene wat gemiddeld genomen van een bestuurder zoals verdachte mag worden verwacht. Onder deze omstandigheden is het gedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend geweest en heeft hij schuld aan het ongeval en de gevolgen ervan in de zin van artikel 6 WVW 1994. Hieruit volgt eveneens dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 27 januari 2016 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Toyota, type Aygo), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend op de weg te rijden op zodanige wijze dat hij, verdachte, niet in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is verdachte,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994,
- met onverminderd hoge snelheid aangereden tegen een voor hem rijdende bedrijfsauto (te weten een trekker met oplegger),
waardoor [slachtoffer] werd gedood;
Feit 2
hij op 27 januari 2016 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (merk Toyota, type Aygo), dit motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij verkeerde,
- onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,85 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, en
- onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoïden (THC), waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht,
terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden,
en
hij op 27 januari 2016 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een voertuig (te weten een personenauto, merk Toyota, type Aygo), daarmee rijdende op de weg, te weten de Rijksweg A4,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor hij met onverminderd hoge snelheid is aangereden tegen een voor hem rijdende bedrijfsauto (te weten een trekker met oplegger),
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid en derde lid, onderdeel b, van deze wet;
Feit 2: overtreding van artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,85 milligram)
en
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij ten aanzien van feit 1 een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren gevorderd.
Ten aanzien van feit 2, onderdeel 2 heeft de officier van justitie gevorderd toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr).
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis – onder meer – rekening gehouden met de mate van schuld van verdachte, de ernstige gevolgen die het ongeval heeft gehad zowel voor anderen als ook voor verdachte, het tijdsverloop sinds de datum van het ongeval en het feit dat aan de verdachte eerder een strafbeschikking is opgelegd ter zake van rijden onder invloed.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 27 januari 2016 kort na middernacht als bestuurder in zijn auto gestapt met twee vrienden. Ze waren uit geweest in het casino, gelegen in het brugrestaurant over de A4, en gingen naar Amsterdam Sloten. Verdachte had flink gedronken en geblowd gedurende de avond. Mede hierdoor heeft hij de verkeerssituatie niet voldoende kunnen overzien en is hij op de A4 met te hoge snelheid tegen een voor hem rijdende vrachtwagen gereden. Als gevolg hiervan is één van de inzittenden [slachtoffer] ter plaatse om het leven gekomen. Het leed dat door het ongeval is aangericht aan de nabestaanden van [slachtoffer] is onherstelbaar. De moeder en één van de zussen van [slachtoffer] hebben door het (laten) voorlezen van de slachtofferverklaring ter terechtzitting verwoord hoe groot het gemis van hun zoon en broer nog dagelijks is. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de gevolgen van het door verdachte begane misdrijf voor zover het de in de tenlastelegging en bewezenverklaring genoemde [slachtoffer] betreft.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting hanteren ten aanzien van overtreding van artikel 6 WVW 1994 bij het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en alcoholgebruik, als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het verkeersgedrag van verdachte in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt dat feit 1 en feit 2, onderdeel 1, zich tot elkaar verhouden als eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr en dat de twee feiten die samen feit 2 onderdeel 1 vormen zich tot elkaar verhouden op een wijze als bedoeld in artikel 57 Sr.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 juli 2019, waaruit blijkt dat aan verdachte in 2015 een strafbeschikking is opgelegd ter zake van rijden onder invloed van alcohol. Kennelijk heeft deze waarschuwing verdachte er niet van weerhouden om wederom met alcohol op aan het verkeer deel te nemen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft bij strafoplegging ook rekening gehouden met het feit dat er lange tijd is verstreken tussen de bewezen verklaarde feiten en de uitspraak. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen door de aanrijding, waar hij tot op de dag van vandaag nog steeds last van heeft. Daarnaast zal verdachte verder moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen een vriend van hem om het leven is gekomen. Derhalve zal de rechtbank afwijken van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt en niet overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1 en 2, onderdeel 1 een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de onder 2, onderdeel 2, bewezenverklaarde overtreding geen straf of maatregel dient te worden opgelegd, nu aan die gedraging hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Bijkomende straf feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Als gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , nabestaande van het slachtoffer, heeft mr. Van Bunnik een vordering tot schadevergoeding van € 914,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, met oplegging van de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit notariskosten voor het afhandelen van de nalatenschap. Daarnaast is een bedrag van € 2.615,54 als vergoeding van proceskosten gevorderd, bestaande uit € 1.210,00 aan advocaatkosten voor bijstand in de procedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en € 1.405,54 aan advocaatkosten voor bijstand in de strafzaak.
Door de gemachtigde van de benadeelde partij is ter terechtzitting toegelicht dat de materiële schade, bestaande uit notariskosten, niet als nabestaande als bedoeld in artikel 51f, tweede lid Sv is gevorderd, maar als benadeelde partij als bedoeld in artikel 51f, eerste lid Sv.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de notariskosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu zij geen rechtstreeks benadeelde is. Ten aanzien van de advocaatkosten voor de artikel 12 Sv-procedure stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat dit deel van de vordering afgewezen dient te worden, nu deze schade niet is veroorzaakt door verdachte. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de advocaatkosten voor bijstand in de strafzaak gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de notariskosten niet onder de kosten vallen die een nabestaande kan vorderen en er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gestelde schade en het ongeval. De benadeelde partij dient voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de advocaatkosten voor de artikel 12 Sv-procedure stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat dit deel van de vordering afgewezen dient te worden, nu deze kosten niet in rechtstreeks verband staan met het ongeval. Ten aanzien van de advocaatkosten voor bijstand in de strafzaak stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Notariskosten
De rechtbank stelt voorop dat artikel 51f, tweede lid, Sv, juncto artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorzien in een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft daarvoor een limitatieve opsomming van hetgeen kan worden gevorderd, te weten de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Ook de kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar. Voor vergoeding van andere schade dan voornoemde posten biedt de wet geen mogelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat de notariskosten strekten ter afwikkeling van de nalatenschap van het slachtoffer. Dit zijn geen kosten die als kosten van lijkbezorging in de zin van art. 6:108, tweede lid, BW toewijsbaar zijn. Ook overigens ontbreekt een toereikende wettelijke grondslag om de nabestaanden ten aanzien van de gevorderde schade te ontvangen, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
Proceskosten
De rechtbank overweegt dat voor toekenning van proceskosten aan de benadeelde partij, bestaande uit de advocaatkosten voor bijstand in de strafzaak, geen grond bestaat, gelet op de voorgaande beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering. De proceskosten zullen daarom worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat voor toekenning van de proceskosten aan de benadeelde partij, bestaande uit de advocaatkosten in de artikel 12 Sv-procedure, geen grond bestaat. De kosten zijn gemaakt ten behoeve van de klachtprocedure en niet in het kader van het strafgeding waardoor deze niet kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van artikel 592a Sv. Daarmee zijn deze niet aan te merken als kosten gemaakt in onderhavige strafprocedure. De rechtbank overweegt ten overvloede dat deze kosten ook niet zijn aan te merken als kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW. De proceskosten zullen daarom worden afgewezen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.953,36 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, met oplegging van de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 953,36 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- Verlies van arbeidsvermogen € 97,20
- Verlofuren € 708,24
- Reiskosten € 131,92
- Parkeerkosten € 16,00
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar is en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geen slachtoffer is als bedoeld in de wet en subsidiair dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51f, eerste lid, Sv is bepaald dat degene die schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen, als voldoende verband bestaat tussen het handelen van een verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden.
De rechtbank stelt vast dat uit het bewezen verklaarde volgt dat verdachte met zijn personenauto tegen de voor hem rijdende trekker met oplegger van de benadeelde partij is gereden. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 97,20 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit deel van de vordering is niet betwist en voldoende onderbouwd. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd om vast te kunnen stellen of er voldoende verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de schade. In zoverre zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ook in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: overtreding van artikel 6 WVW 1994] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55 en 57 Sr;
5, 6, 8, 175, 176, 177 WVW 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2, onderdeel 1 en 2, ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2, onderdeel 1 en 2, bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 (onderdeel 1)
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 (onderdeel 1)
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis.
Ten aanzien van feit 1
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 (twee) jaar.
Ten aanzien van feit 2 (onderdeel 2)
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 97,20 (zegge: zevenennegentig euro en twintig eurocent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
27 januari 2016tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 97,20 (zegge: zevenennegentig euro en twintig eurocent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 (één) daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
27 januari 2016tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2019.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De inhoud van de in deze bijlage opgenomen bewijsmiddelen wordt verkort en zakelijk weergegeven.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van Aanrijding misdrijf van 11 mei 2016 (dossierpagina’s 3-7a). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de bevindingen van de verbalisant:
Locatie ongeval
Datum: 27 januari 2016
Omstreeks: 01:02 uur
Locatienaam: A4
Plaats: Rijsenhout
Gemeente: Haarlemmermeer
Wegsituatie: Rechte weg
Bestuurder
[verdachte] , voornoemd.
Rijbewijs
Categorie(en): NEDERLANDS
Nummer: [nummer]
Datum eerste afgifte: 25 maart 2015
Beginnende bestuurder
Een proces-verbaal van Verkeersongeval Analyse van 21 februari 2016 (dossierpagina’s 8-28). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de bevindingen van de verbalisanten:
1.3.
Betrokken voertuigen, personen en objecten
Voertuig 1: Vierwielig motorrijtuig, personenauto, merk: Toyota, type: Aygo.
Voertuig 2: Samenstel van voertuigen, bestaande uit een trekker met oplegger.
Wij zagen met betrekking tot het voertuig dat het was voorzien van een digitale tachograaf (EEG 3821/85) waarin de bestuurders-kaart van de bestuurder, [benadeelde partij 2] , was geplaatst.
Betrokkene 1: De bestuurder van de onder “voertuig 1" genoemde personenauto, [verdachte] , raakte ten gevolge van dit ongeval gewond.
Betrokkene 3: De achterin de onder “voertuig 1” gezeten passagier, [slachtoffer] , raakte ten gevolge van dit ongeval gewond. Hij overleed ter plaatse aan zijn verwonding. Het stoffelijk overschot werd overgebracht naar het mortuarium van het Spaarne Gasthuis, locatie EG.
2.2.2
Wegomschrijving
De linker rijbaan van de Rijksweg A4 is onderverdeeld in 5 gelijkwaardige rijstroken.
2.3.2
Lichtgesteldheid
Het ongeval vond plaats gedurende de nacht, de periode gelegen tussen zonsondergang en zonsop­gang. Het tijdstip van het ongeval was omstreeks 01:02 uur.
2.3.3
Wegverlichting
De openbare straatverlichting was aanwezig en in werking. De openbare straatverlichting straalde een oranje kleurig licht uit.
2.4.
Weersgesteldheid
Het was ten tijde van het ongeval droog, bewolkt weer. Het weer vormde geen belemmering voor het zicht van de betrokken bestuurders.
2.5.3
Sporen aan betrokken voertuigen, personen of voorwerpen
De betrokken personenauto (voertuig 1) was aan de voorzijde geheel beschadigd. Deze schade was veroorzaakt door achtereenvolgens de aanrijding met de achterzijde van het betrokken samenstel van voertuigen en de aanrijding met de geleiderail. Op de motorkap van de betrokken personen zagen wij aan de rechter bovenzijde een afdruk staan van een gedeelte van de kentekenplaat van de oplegger.
De oplegger was voorzien van het kenteken [kenteken] . Op de motorkap waren de “ [nummer] -“ en een gedeelte van de “ [letter] ” en de “ [letter] ” zichtbaar. De oplegger van het betrokken samenstel van voertuigen vertoonde aan de achterzijde, met name het linker gedeelte, aanrijdingschade. Deze schade werd veroorzaakt door de aanrijding met de betrokken personenauto. Aan de binnenzijde van het linker wiel aan de derde as van de oplegger zagen wij een stuk blauw kunststof ingeklemd zitten. Het stuk kunststof was voor wat betreft de kleur ogenschijnlijk
gelijk aan de blauwe kleur van de betrokken personenauto.
3.2.2
Samenstel van voertuigen (voertuig 2)
Wij zagen met betrekking tot het voertuig dat de lichten aan de achterzijde en zijkanten van de oplegger in werking waren.
4.1.3
Analyse van de data van de digitale tachograaf
Uit het snelheid / tijd-diagram van de datum en tijd van het ongeval, valt het navolgende af te leiden: Het betrokken samenstel van voertuigen reed met een nagenoeg constante snelheid van ongeveer 87 kilometer per uur.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een e-mailbericht van 25 september 2017 van [forensisch onderzoeker] , Forensisch onderzoeker verkeersongevallen bij het Nederlands Forensisch Instituut, onderwerp: beantwoording consult (dossierpagina’s 52-58), onder meer inhoudend:
Uit het onderzoek van de VGA komt naar voren dat de personenauto iets links van het midden tegen de achterzijde van de oplegger is gebotst.
Op grond van de schade wordt een (conservatief) minimum voor het snelheidsverschil tussen de voertuigen aangenomen van 40 km/u.
Een proces-verbaal Technisch Onderzoek van 27 januari 2016 (dossierpagina’s 30-43). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de bevindingen van de verbalisanten:
1.4.
Bevindingen
Door ons werd de handrem onderzocht, waarbij wij zagen dat de handrem niet aangetrokken stond.
Aan de gloeidraden van de remlichten konden wij geen vervorming zien, vermoedelijk heeft de bestuurder niet geremd tijdens de botsing.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een formulier Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed (dossierpagina 60, betreft 2 pagina’s, niet doorgenummerd), onder meer inhoudend:
Odergetekende, arts, verklaart heden op de voorgeschreven wijze van nevenstaande persoon om 05:05 uur bloed te hebben afgenomen.
Analyse: TAAN4492NL, Naam: [verdachte] .
Tegen Onderzoek: TAAN4493NL, Naam: [verdachte]
Patiënt niet bij bewustzijn, wordt vooralsnog beademd.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 11 februari 2016 (dossierpagina’s 61-62), onder meer inhoudend:
Resultaat onderzoek
In het bloed TAAN4492NL van [verdachte] is een ethanolconcentratie gemeten van 0,85 mg/ml (= promille). Na aftrek van de wettelijke voorgeschreven correctie.
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2016 (pagina 83), onder meer inhoudend:
Ik [verdachte] geef toestemming tot het onderzoeken van het bloed dat bij mij op 27 januari 2016 is afgenomen.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 8 maart 2016 (dossierpagina’s 52-58), onder meer inhoudend:
Resultaten toxicologisch onderzoek in bloed TAAN4492NL van [verdachte] .
Stof Stof(groep) Concentratie/Resultaat
THC cannabinoïden 0,0060 mg/l
11-OH-THC cannabinoïden 0,0026 mg/l
Cannabinoïden zijn stoffen die voorkomen in de hennepplant. THC is de cannabinoïde met de hoogste psychoactieve werking. 11-OH-THC is een omzettingsproduct dat in het lichaam ontstaat na gebruik van een cannabisproduct. 11-OH-THC heeft ook psychoactieve werking.
Geestelijke effecten die kunnen optreden na gebruik van cannabisproducten zijn algemeen welbehagen, vrolijkheid, dromerigheid, loomheid en 'afwezigheid' (gebrek aan aandacht voor wat er in de omgeving gebeurt). Tot de lichamelijke effecten behoren een acute daling van de bloeddruk met - daarmee gepaard gaande- een versnelde hartslag. Het gebruik van cannabis kan de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden door onder andere gebrek aan aandacht.
Er bestaat internationaal consensus over de concentratie THC in serum waarboven nadelige effecten op de rijvaardigheid beginnen op te treden, vergelijkbaar met 0,5 promille alcohol. Die grensconcentratie ligt op 7 ng/ml serum. Concentraties van 7 ng/ml in serum komen in (vol)bloed overeen met concentraties van ongeveer 3,5 ng/ml, ofwel 0,0035 mg/l (eenheden zoals vermeld in de tabel).
Combinatie van aangetoonde stoffen
Zoals in deskundigenrapport van 11 februari 2016 is vermeld, is eerder ethanol (alcohol) gemeten in een concentratie (na aftrek van wettelijk voorgeschreven correctie) van 0,85 mg/ml (promille). Een combinatie van stoffen die hersenfuncties dempen (ethanol en cannabis) leidt tot een versterkt dempend effect op de hersenen.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van [getuige] van 25 april 2016.
We zaten in een blauwe Toyota. Ik zat samen met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) in de auto. [verdachte] en [slachtoffer] hadden jointjes gerookt. We kwamen bij het casino vandaan. Voor het casino zijn we wat wezen drinken. Een whiskeyfles.
Een proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2017 (los opgenomen), onder meer inhoudende:
Ik, verbalisant, heb ik op maandag 10 april 2017 omstreeks 16.00 uur telefonisch contact gehad met [benadeelde partij 2] en hoorde hem verklaren dat er verder bijna geen verkeer reed.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 augustus 2019 afgelegd, onder meer inhoudende:
Ik kende de weg, ik reed er dagelijks. Ik kwam meestal vanaf Gouda, altijd over de A4 en dan afslag Sloten.
Ik weet wat de norm is voor alcoholgebruik in het verkeer, namelijk 0,2 mg/ml (promille). Ook de invloed van blowen op rijgedrag is mij bekend. Ik blowde in die tijd elke dag ongeveer vijf joints.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een Schouwverslag (dossierpagina’s 90-91), onder meer inhoudend:
Cliënt: [slachtoffer]
Datum/tijd schouw: 27-01-2016, 03:30
Conclusie
Aard: niet natuurlijk (verkeersongeval)
Oorzaak: hersenletsel