ECLI:NL:RBNHO:2019:7517

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
15/048349-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak wegens gebrek aan overtuigend bewijs

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zedenzaak tegen een verdachte, geboren in 1957, die beschuldigd werd van het seksueel misbruik van een vrouw in de periode van 1991 tot 2001. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. De zaak werd behandeld door de meervoudige strafkamer in Alkmaar, na een openbare terechtzitting op 20 augustus 2019.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele verklaring van het vermeende slachtoffer niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. Hoewel er een geringe mate van steunbewijs aanwezig was, zoals medische gegevens en verklaringen van de ouders van het slachtoffer, was dit niet genoeg om de vereiste overtuiging te verkrijgen dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de vermeende handelingen, waardoor de verklaring van het slachtoffer cruciaal is. In dit geval ontkende de verdachte de beschuldigingen en de rechtbank concludeerde dat het steunbewijs niet voldoende was om de overtuiging te dragen dat de verdachte de feiten had gepleegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/048349-18 (P)
Uitspraakdatum: 3 september 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres ] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 september 1991 tot en met 31 november 1991 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, en/of elders in Nederland,
(telkens) door geweld en/of bedreiging met geweld een vrouw, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), heeft gedwongen met hem buiten echt vleselijke gemeenschap te hebben,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (telkens) hierin bestond(en) dat hij, verdachte een en/of meermalen:
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of aan de arm(en) heeft meegetrokken/meegenomen naar een slaapkamer en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) op het bed heeft gegooid/gelegd en/of
- (vervolgens) de (onder)broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft gescheurd/gedaan en/of
- de hand(en) van die [slachtoffer] op het bed heeft geduwd en/of heeft vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] de woord(en) heeft toegevoegd: "Als jij het niet doet dan pak ik je zus", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer] (telkens) een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 1991 tot en met 19 september 2001 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, en/of te IJmuiden en/of Heerhugowaard en/of elders in Nederland,
(telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
hebbende verdachte (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gemeenschap gehad met die [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of
- die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis in de mond laten brengen en/of die [slachtoffer] hem, verdachte, laten pijpen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat hij, verdachte, een en/of meermalen:
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of een fysiek overwicht heeft gehad op die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Als jij het niet doet dan pak ik je zus", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een groot leeftijdsverschil met die [slachtoffer] heeft en/of de oom van die [slachtoffer] is en/of (daardoor) een mentaal overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad en/of
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Niemand die je gelooft", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
-die [slachtoffer] op haar fiets heeft klemgereden met zijn, verdachte’s, (bedrijfs)bus en/of met zijn, verdachte’s, (bedrijfs)bus op die [slachtoffer] is afgereden en/of die [slachtoffer] (vervolgens) in zijn (bedrijs)bus heeft getrokken en/of laten plaatsnemen en/of (vervolgens) met die [slachtoffer] in die bus naar een (afgelegen) bedrijventerrein is gereden en/of
-ondanks dat die [slachtoffer] telkens tegen verdachte ‘nee’ heeft gezegd en/of hem heeft weggeduwd en/of tegen hem heeft geschreeuw en/of boos op hem is geworden en/of heeft gehuild en/of heeft gedreigd aangifte te zullen doen, waarna hij, verdachte, zei ‘ze geloven je toch niet, het is jouw woord tegen het mijne’
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] (telkens) een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig (32) maanden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte van wat hem ten laste is gelegd moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de
regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het
veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan zoals in dit geval de
veronderstelde dader, te weten verdachte, de ten laste gelegde seksuele handelingen ontkent, leidt dat ertoe dat op die punten alleen de verklaring van het veronderstelde slachtoffer, als wettig bewijs beschikbaar is. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van het veronderstelde slachtoffer onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde kan opleveren.
In deze zaak doet zich het volgende voor.
Aangeefster heeft, na een informatief zedengesprek op 23 december 2016, op 27 januari 2017 aangifte gedaan van stelselmatige verkrachting door verdachte gedurende tien jaren in de periode van (kort gezegd) 1991 tot en met 2001. Op 21 februari 2017 heeft een aanvullend verhoor plaatsgevonden. Aangeefster heeft in haar aangifte en aanvullend verhoor uitgebreid verklaard over de aan verdachte verweten ontuchtige handelingen. Zij heeft daarin benoemd wat er volgens haar is gebeurd, alsmede wanneer en waar het misbruik heeft plaatsgevonden.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte stelt, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier wel een geringe mate van steunbewijs te vinden is. De medische gegevens van aangeefster, waarin onder meer vanaf 2005 seksueel misbruik wordt genoemd, alsmede haar fysieke en psychische problemen nadien. Ook in de verklaringen van de ouders van aangeefster die, kort gezegd, verklaren dat de vrouw van verdachte aan hen heeft aangegeven dat verdachte tegenover haar heeft bekend seks met aangeefster te hebben gehad, kan enige steun worden gevonden. Aan de vereisten voor wettig bewijs is hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende voldaan.
De rechtbank heeft echter niet de voor een bewezenverklaring vereiste overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde. Tegenover de aangifte van aangeefster en voornoemd steunbewijs staat de stellige ontkenning van verdachte. Ondanks het feit dat het steunbewijs voldoende wettig bewijs oplevert, is het onvoldoende van gewicht om de overtuiging van de rechtbank te dragen. Het in het dossier aanwezige steunbewijs betreft informatie die afkomstig is van aangeefster zelf of wordt weersproken door de vrouw van verdachte en biedt met name geen enkele specifieke steun voor de tenlastegelegde handelingen. Onder deze omstandigheden ontbreekt bij de rechtbank de vereiste overtuiging dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij op meerderjarige leeftijd van aangeefster een affaire met haar heeft gehad waarbij is gezoend en hij haar heeft betast, maakt dit - hoe ongepast dat gedrag van verdachte ook is - niet anders.
Nu de overtuiging ontbreekt om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten te komen, moet verdachte van het hem tenlastegelegde worden vrijgesproken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 30.000 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade en € 6.891,31 wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.H. Lips, voorzitter,
mr. E.G. van Roest en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2019.