6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging. De slachtoffers hebben, mede door eerdere incidenten met verdachte, de situatie als erg bedreigend ervaren en zij zijn bang dat verdachte zijn bedreigingen waar zal maken. Aangever [slachtoffer 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij en zijn vrouw schrikken als de deurbel gaat en dat zij sinds het voorval de hele dag op hun hoede zijn. Met zijn bedreigende uitlatingen en het dragen van een bivakmuts, heeft hij bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van bedreiging onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd liep. Daarnaast is verdachte in 2016 tweemaal door de politierechter ter zake van mishandelingen onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen veroordeeld en door de Meervoudige kamer in 2016 voor zware mishandeling en bedreiging tot een gevangenisstraf van 200 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Verdachte liep ten tijden van het plegen van de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten nog in een proeftijd. Uit het procesdossier en de door het NIFP in 2016 in deze strafzaak opgemaakte rapportage blijkt dat het daarbij ging om een uit de hand gelopen woordwisseling op straat waarbij verdachte is overgegaan tot het plegen van geweld. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij haar beslissing.
Daarnaast weegt de rechtbank bij haar beslissing mee een (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2018 (los opgenomen) waaruit volgt dat in de periode van 25 augustus 2013 tot en met 16 februari 2018 een groot aantal meldingen zijn gedaan bij de politie over overlastgevend en agressief gedrag van verdachte, waarbij hij ook veelvuldig geweld heeft gebruikt en/of heeft gedreigd met geweld. Zo werd op 13 februari 2018 gemeld dat verdachte een 93-jarige man zou hebben geslagen met een honkbalknuppel. Op 12 december 2017 zou verdachte een man hebben geslagen met hockeystick. En op 6 november 2017 zou verdachte in een zwembad tegen een medeklant hebben gezegd dat hij haar door haar kop zou schieten. Gezien het aantal en de inhoud van de meldingen is volgens de politie sprake van maatschappelijke teloorgang.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het Pro Justitia Rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC), gedateerd 21 december 2018, opgesteld door L.J.H. Kuipers, psychiater, en J. Heerschop, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan. Het Pro Justitia Rapport houdt onder meer het volgende in.
Concluderend is er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een
manisch psychotisch toestandsbeeld, hoogstwaarschijnlijk in het kader van een schizo-
affectieve stoornis of een bipolaire 1 stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate toe te rekenen. Dit vanwege het feit dat betrokkene lijdende was aan een psychiatrisch toestandsbeeld dat gepaard gaat met vertekeningen van de realiteit en agitatie. Het is niet duidelijk geworden of betrokkene volledig beïnvloed werd door dit toestandsbeeld, of dat er ook meer reële componenten aan zijn overwegingen en gedragingen zijn te verbinden. Voor een onderbouwing van een mogelijk verdere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid is het zicht op betrokkene en zijn functioneren in deze periode, evenals op een ander scenario dan een pathologisch gekleurd delict scenario, te beperkt gebleven waardoor het niet mogelijk is verdergaande uitspraken te doen over de mate van toerekenbaarheid. Hoewel verdere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid thans niet te onderbouwen is, is een verdere vermindering op basis van de aard, ernst en chroniciteit van het vastgestelde toestandsbeeld niet ondenkbaar.
Het klinische recidiverisico op een aan het thans ten laste gelegde gelijkwaardig delict wordt
hoog ingeschat. De bij betrokkene vastgestelde psychotische stoornis en zijn daaruit voortkomende onaangepaste en grensoverschrijdende gedragingen zullen zonder behandeling ook in de toekomst van grote invloed zijn op het recidivegevaar, zeker in combinatie met het mogelijke middelengebruik van betrokkene buiten detentie, dat psychotische klachten kan doen verergeren en (verdere) gedragsontremming kan veroorzaken. Betrokkene heeft geen ziektebesef en ziekte-inzicht en is dan ook niet intrinsiek gemotiveerd om behandeling aan te gaan. Onderzoekers hebben, naast hun klinisch oordeel, tevens gebruik gemaakt van de HCR-20V3, een taxatie-instrument voor de bepaling van de kans op een recidive met een nieuw geweldsdelict. Gebruikmakend van de HCR-20V3 kan gesteld worden dat betrokkene op vrijwel alle terreinen en items hoog scoort. Ondergetekenden hebben tevens gebruik gemaakt van de SAPROF, een taxatie-instrument
voor de bepaling van de beschermende factoren, die de kans op een recidive verkleinen.
Samenvattend wordt gesteld dat betrokkene, voor zover er zicht op wordt verkregen, over
vrijwel geen beschermende factoren lijkt te beschikken.
Concluderend wordt het risico van soortgelijk geweld als de thans ten laste gelegde feiten,
indien bewezen, bij onveranderde omstandigheden als hoog ingeschat, zowel op korte als op
langere termijn.
Gelet op de beschreven psychopathologie en de daarmee samenhangende, zoals hierboven
beschreven, grote kans op herhaling van gedragingen als het thans ten laste gelegde,
wordt geadviseerd aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Dit advies geldt ook in het geval dat betrokkene als ontoerekeningsvatbaar mocht worden beschouwd, omdat een behandeling in het kader van een artikel 37 maatregel onvoldoende behandelmogelijkheden en behandelduur biedt.
Vanwege de aard en omvang van de vastgestelde problematiek wordt op basis van de thans
beschikbare informatie ingeschat dat langdurige, aanvankelijk klinische, behandeling nodig
zal zijn om betrokkene goed te behandelen en begeleiden. Ten aanzien van het beveiligingsniveau wordt ingeschat dat een setting zoals een FPK minimaal nodig is voor het
uitvoeren van de behandeling.
Voor een behandeling in een minder zwaar kader, zoals middels oplegging van bijzondere
voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of een terbeschikkingstelling met voorwaarden, ontbreekt bij betrokkene inzicht in zijn problematiek en een intrinsieke motivatie voor psychiatrische behandeling, zo blijkt uit gesprekken tijdens de huidige observatieperiode en de indruk die op grond van de collaterale informatie is verkregen. Daarnaast komt betrokkene vanuit het psychiatrisch toestandsbeeld gemakkelijk in conflict met behandelaren, waardoor een behandeling moeizaam tot stand zal komen. Binnen de beoogde behandeling is het primair van belang dat de psychotische stoornis van betrokkene medicamenteus wordt behandeld en er, na stabilisatie, aanvullende diagnostiek plaatsvindt naar mogelijke neuropsychiatrische problematiek en na adequate behandeling van de psychose ook naar de persoonlijkheid en intelligentie van verdachte. Daarnaast dient binnen de behandeling ook rekening te worden gehouden met mogelijke problematiek met het gebruik van middelen (zoals cannabis), waardoor het toestandsbeeld van betrokkene zou kunnen ontregelen. Gezien het ontbreken van passende maatschappelijke inbedding in de vorm van huisvesting, dagbesteding en een adequaat sociaal netwerk is het wenselijk dat binnen de behandeling hier ook aandacht aan wordt besteed.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank maakt deze tot de hare. Dat betekent onder meer dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor de bewezenverklaarde feiten.
Maatregel
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is dat genoemd is in artikel 37a, eerste lid onder 1 en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel en de verpleging van overheidswege eist. Oplegging van de maatregel met voorwaarden, zoals door de verdediging voorgesteld, acht de rechtbank met de deskundigen gelet op de aanwezige problematiek en het gebrek aan ziekte-inzicht en motivatie niet haalbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding naast de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling nog een gevangenisstraf aan verdachte op te leggen
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank tevens geen aanleiding toepassing te geven aan het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de zaak in verband met het doen van afstand van het Nederlanderschap door verdachte.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling niet zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een verbale bedreiging, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven gaan.