ECLI:NL:RBNHO:2019:706

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
15/032690-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor bedreiging met terbeschikkingstelling

Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De verdachte, geboren in Ghana en thans gedetineerd in een psychiatrisch centrum, heeft op 14 februari 2018 meerdere keren de woning van twee slachtoffers benaderd en hen bedreigd met woorden die de indruk wekten dat hij hen of hun leven in gevaar kon brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 17 januari 2019 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de bedreigingen gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van onvoldoende bewijs en de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de politie als voldoende betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreigingen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met eerdere incidenten en het psychische welzijn van de verdachte, dat heeft geleid tot de conclusie dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de bedreigingen en het risico op recidive. De rechtbank heeft geen gevangenisstraf opgelegd, maar heeft de verdachte ter beschikking gesteld voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/032690-18 (P)
Uitspraakdatum: 31 januari 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] (Ghana),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Lintz, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 14 februari 2018 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland,
(telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door omstreeks 11.30 uur, in elk geval op een tijdstip, naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te gaan en/of aan te bellen en/of (vervolgens) (nadat de deur open ging) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Dag mevrouw, Hoe is het met uw man? Is hij alweer een beetje rustig? Hij moet mij met rust laten want de wapens staan klaar", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- door omstreeks 12:30/12:55 uur, in elk geval op een tijdstip, (wederom) naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te gaan en/of aan te bellen en/of dreigend met een bivakmuts over zijn gezicht/hoofd en/of met een wandelstok met punt in zijn hand(en) voor de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te staan en/of (vervolgens) (nadat de deur open ging) die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Laat je man maar komen, laat hem maar naar buiten komen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking (waar die [slachtoffer 2] (telkens) van op de hoogte is geraakt).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreigingen. Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat er, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, onvoldoende wettig bewijs is, namelijk alleen de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] . Daarbij dient te worden betrokken dat verdachte in verband met een knieblessure altijd gebruik maakte van een wandelstok en dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte een bivakmuts droeg. Op de door [slachtoffer 2] genomen foto’s is geen bivakmuts te zien. Deze omstandigheden kunnen de aangifte van [slachtoffer 1] derhalve niet ondersteunen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is, nu niet kan worden uitgesloten dat de (enige) bron van het bewijs (aangeefster [slachtoffer 1] ) door eerdere incidenten met verdachte een (wraak)motief voor het doen van aangifte heeft. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van een strafbare bedreiging, nu de in de tenlastelegging genoemde uitlating “de wapens staan klaar” onvoldoende concreet is om aan te nemen dat daaruit de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Daarnaast was ook geen sprake van een dreigende houding.
Voorwaardelijk verzoek
Indien de rechtbank niet tot vrijspraak komt, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om aangeefster [slachtoffer 1] te horen, zodat de verdediging alsnog van haar ondervragingsrecht gebruik kan maken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar is en de onderdelen van de tenlastelegging die door verdachte worden betwist onvoldoende steun vinden in enig ander bewijsmiddel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 januari 2019 heeft afgelegd, – zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende:
Ik ben op 14 februari 2018 twee keer naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan en heb aangebeld. Ik had een wandelstok met een punt bij mij.
Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 1 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 februari 2018 door aangeefster [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 14 februari 2018, omstreeks 11.30 uur, was ik in mijn woning op de [adres] te Bennebroek, gemeente Bloemendaal. Ik was samen met mijn man in huis. Ik hoorde dat er werd aangebeld. Ik deed de deur open en ik zag een man op een fiets zitten ter hoogte van mijn auto die voor mijn huis geparkeerd stond. Ik herkende de man als de man die vorig jaar in een caravan bij ons in de straat sliep. Mijn man heeft toen een conflict met hem gehad.
Ik hoorde de man het volgende zeggen: "Dag mevrouw, hoe is het met uw man? Is hij alweer een beetje rustig. Hij moet mij met rust laten want de wapens staan klaar!”
Ik voelde mij erg bedreigd. De man sprak tegen mij met een luide stem.
Omstreeks 12.30 uur, hoorde ik de bel van de voordeur gaan. Ik heb even gewacht en daarna de deur van het slot gehaald en de deur open gedaan. Ik zag dat er een man op zijn fiets voor mijn huis op straat stond. Ik zag dat de man er als volgt uitzag:
- Capuchon op
- Zwarte bivakmuts met drie gaten.
Ik weet zeker dat het dezelfde man was als eerder op de dag. Toen ik de deur opende, hoorde ik de man het volgende zeggen: "Laat je man maar komen, laat hem maar naar buiten komen". Ik hoorde aan zijn stem dat het dezelfde man was als eerder op de dag, ik weet het zeker.
Ik ben bang dat de man weer terugkomt om zijn bedreigingen waar te maken.
Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 6 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 februari 2018 door aangever [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 14 februari 2018 omstreeks 11.30 uur was ik in de garage bezig met de hond. Ik hoorde dat de bel ging en dat mijn vrouw open deed. Ik hoorde later van mijn vrouw dat de donkere man voor de deur stond, die zij herkende van de vorige keer dat hij voor de deur stond. Ik hoorde mijn vrouw zeggen dat de donkere man had gezegd van: “Zó, hoe is het met uw man? Is hij al een beetje gekalmeerd. Zeg maar tegen hem dat de wapens klaar liggen.”
Op diezelfde 14 februari 2018 omstreeks 12.55 uur zat ik in mijn werkkamer aan de telefoon. Ik zag ineens de donkere man weer mijn oprit op komen lopen. Ik zag dat hij een groene winterjas met een volgens mij donkerkleurige capuchon, en een zwarte bivakmuts met drie gaten droeg. Ik zag dat dit dezelfde man was, die eerder de dag op de oprit stond. Ik herkende de man aan zijn houding, formaat en zijn huidskleur. Ik wist 100% zeker dat dit dezelfde man was. Ik riep naar mijn vrouw vanaf boven: "Niet open doen!". Mijn vrouw deed open en toen zei hij tegen haar iets in de zin van: ”Haal je man er maar bij”. Hij maakte een gebaar met zijn handen van “kom maar". Mijn vrouw heeft direct de deur dichtgegooid en heeft vervolgens dit aan mij verteld. Ondertussen maakte ik met mijn telefoon foto's. Op de foto's is duidelijk te zien dat de donkere man een wandelstok bij zich heeft met een ijzeren punt eraan.
Wij zijn de hele dag op ons hoede. Ik ben bang dat deze donkere meneer mij of mijn vrouw iets zal aan doen. Zeker omdat hij weet waar ik woon en hier ook al meerdere malen voor de deur heeft gestaan. Het feit dat de man probeerde zich onherkenbaar te maken, baart mij zorgen, omdat ik hier het gevoel van krijg dat hij verder zal gaan dan alleen maar bedreigen.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2018 (dossierpagina 10). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Ik heb [slachtoffer 2] telefonisch benaderd en hem gevraagd of hij zich bedreigd voelde.
Naar aanleiding van het feit dat de donkere man, welke [slachtoffer 2] in zijn aangifte
omschrijft, tegen [slachtoffer 2] zijn vrouw had gezegd dat de wapens klaar stonden. Ik
hoorde [slachtoffer 2] tegen mij zeggen dat hij zich daar erg bedreigd door voelde. Ik
hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat hij bang is dat het mogelijk is dat de boel escaleert en
dat hij niet weet waartoe de donkere man in staat is.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2018 (dossierpagina 19). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Op 14 februari 2018, omstreeks 13.05 uur was ik, verbalisant [verbalisant] , in privétijd op het adres [adres] te Bennebroek. Ik keek naar buiten via het raam aan de voorzijde van de woning. Ik zag plotseling een man voorbij fietsen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Muts op
- Bivakmuts over zijn gezicht, zwart van kleur met twee ronde gaten ter hoogte van de ogen.
- Langwerpig voorwerp in zijn linker hand, vermoedelijk een stok.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2018 (dossierpagina 42). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Wij, verbalisanten. [verbalisant] en [verbalisant] , waren op vrijdag 16 februari 2018, om
10.15
uur belast met het horen van verdachte [verdachte] . Wij hebben hem medegedeeld dat hij was aangehouden voor een bedreiging die gepleegd zou zijn in Bennebroek. Wij zagen direct een verandering in de hele houding van [verdachte] . Wij hoorden [verdachte] zeggen: "Oh die witte
man met zijn Benz". Wij zagen dat [verdachte] ontzettend boos werd. Hierbij hoorden wij [verdachte] schreeuwen. Wij konden dit niet goed verstaan maar wij hoorden in ieder geval dat [verdachte] het woord 'witte man' diverse malen gebruikte. Wel verstonden wij duidelijk dat hij die witte man met zijn Benz in elkaar zou gaan slaan. Wij hoorden hem zeggen dat het hem niet uitmaakte als wij daar bij zouden zijn, want hij zou die witte man hoe dan ook in elkaar gaan slaan.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreigingen wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen reeds volgt dat de bewezenverklaring niet enkel steunt op de aangifte van [slachtoffer 1] . Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van die [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar, nu deze verklaring steun vindt in de verklaring van zowel aangever [slachtoffer 2] als de verklaring van verbalisant [verbalisant] . [verbalisant] heeft verklaard dat hij op 14 februari 2018 omstreeks het tijdstip waarop de (tweede) bedreiging plaatsvond, in [adres] een man zag fietsen met een zwarte bivakmuts op, (vermoedelijk) een stok in zijn hand en een gele tas. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zichzelf op de door [slachtoffer 2] genomen foto’s (dossierpagina 13 en 14) te herkennen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het verdachte is geweest die verbalisant [verbalisant] heeft zien fietsen, en dat verdachte op het moment van de tweede bedreiging inderdaad een bivakmuts droeg, zoals ook door beide aangevers is verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zijn leven zou kunnen verliezen.
Naast de feiten en omstandigheden, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, betrekt de rechtbank hierbij ook de uitlatingen van verdachte na een eerder incident met aangever [slachtoffer 2] op 19 augustus 2017, zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van 16 februari 2018 (dossierpagina 21). Hieruit volgt dat aangever [slachtoffer 2] en verdachte op die datum een woordenwisseling hebben gehad, omdat aangever verdachte erop had aangesproken dat hij kampeerde op de openbare weg. Enkele dagen later is verdachte bij aangever aan de deur geweest, waarbij aangever zich door de uitlatingen en het gedrag van verdachte bedreigd heeft gevoeld. Tegen ter plaatse gekomen verbalisanten heeft verdachte toen verklaard dat als aangever hem weer zou aanspreken, hij dan zou gaan “koppensnellen”.
Toen verdachte op 14 februari 2018 vervolgens tweemaal kort achter elkaar wederom bij aangevers voor de deur stond, waarbij hij de tweede keer een bivakmuts droeg, en zich jegens hen wederom dreigend uitliet, ontstond bij aangevers de vrees dat verdachte zijn woorden daadwerkelijk in daden zou omzetten. Dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, met uitsluitend goede intenties aan de deur kwam, acht de rechtbank gelet op het voorgaande, in combinatie met de na zijn aanhouding tegenover de politie gedane uitlatingen dat hij “die witte man met zijn Benz in elkaar zou gaan slaan en dat het hem niet uitmaakte als de politie daar bij zou zijn”, onaannemelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewezen verklaarde uitlatingen bij aangevers in redelijkheid de vrees kon doen ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen ten uitvoer zou brengen. Hierbij heeft de rechtbank mede in acht genomen dat de bedreigingen bij de woning van aangevers hebben plaatsgevonden, een plek waar zij zich veilig moeten voelen maar waar verdachte hen welbewust heeft opgezocht. De rechtbank acht daarom bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoekNu uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het bewijs niet in beslissende mate op de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] is gebaseerd en de rechtbank deze verklaring voldoende betrouwbaar acht, ziet de rechtbank geen aanleiding om aangeefster [slachtoffer 1] te (laten) horen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meerdere tijdstippen op 14 februari 2018 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal,
telkens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
- door omstreeks 11.30 uur, naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe te gaan en aan te bellen en vervolgens nadat de deur open ging die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Dag mevrouw, Hoe is het met uw man? Is hij alweer een beetje rustig? Hij moet mij met rust laten want de wapens staan klaar" en
- door omstreeks 12:30/12:55 uur, wederom naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe te gaan en aan te bellen en dreigend met een bivakmuts over zijn gezicht en met een wandelstok met punt in zijn hand(en) voor de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te staan en vervolgens nadat de deur open ging die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Laat je man maar komen, laat hem maar naar buiten komen", waar die [slachtoffer 2] telkens van op de hoogte is geraakt.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek van voorarrest en dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging disproportioneel is en heeft verzocht - indien de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk acht - deze maatregel met voorwaarden op te leggen. Indien de rechtbank oplegging van de maatregel met dwangverpleging toch noodzakelijk zou achten heeft de raadsman subsidiair verzocht het onderzoek ter terechtzitting na sluiting te heropenen, zodat verdachte afstand kan doen van zijn Nederlanderschap op grond van artikel 15 Rijkswet op het Nederlanderschap, waarmee de grondslag voor oplegging van de maatregel komt te vervallen. Verdachte zou in dat geval terug kunnen keren naar zijn geboorteland Ghana.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging. De slachtoffers hebben, mede door eerdere incidenten met verdachte, de situatie als erg bedreigend ervaren en zij zijn bang dat verdachte zijn bedreigingen waar zal maken. Aangever [slachtoffer 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij en zijn vrouw schrikken als de deurbel gaat en dat zij sinds het voorval de hele dag op hun hoede zijn. Met zijn bedreigende uitlatingen en het dragen van een bivakmuts, heeft hij bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van bedreiging onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd liep. Daarnaast is verdachte in 2016 tweemaal door de politierechter ter zake van mishandelingen onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen veroordeeld en door de Meervoudige kamer in 2016 voor zware mishandeling en bedreiging tot een gevangenisstraf van 200 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Verdachte liep ten tijden van het plegen van de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten nog in een proeftijd. Uit het procesdossier en de door het NIFP in 2016 in deze strafzaak opgemaakte rapportage blijkt dat het daarbij ging om een uit de hand gelopen woordwisseling op straat waarbij verdachte is overgegaan tot het plegen van geweld. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij haar beslissing.
Daarnaast weegt de rechtbank bij haar beslissing mee een (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2018 (los opgenomen) waaruit volgt dat in de periode van 25 augustus 2013 tot en met 16 februari 2018 een groot aantal meldingen zijn gedaan bij de politie over overlastgevend en agressief gedrag van verdachte, waarbij hij ook veelvuldig geweld heeft gebruikt en/of heeft gedreigd met geweld. Zo werd op 13 februari 2018 gemeld dat verdachte een 93-jarige man zou hebben geslagen met een honkbalknuppel. Op 12 december 2017 zou verdachte een man hebben geslagen met hockeystick. En op 6 november 2017 zou verdachte in een zwembad tegen een medeklant hebben gezegd dat hij haar door haar kop zou schieten. Gezien het aantal en de inhoud van de meldingen is volgens de politie sprake van maatschappelijke teloorgang.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het Pro Justitia Rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC), gedateerd 21 december 2018, opgesteld door L.J.H. Kuipers, psychiater, en J. Heerschop, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan. Het Pro Justitia Rapport houdt onder meer het volgende in.
Concluderend is er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een
manisch psychotisch toestandsbeeld, hoogstwaarschijnlijk in het kader van een schizo-
affectieve stoornis of een bipolaire 1 stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate toe te rekenen. Dit vanwege het feit dat betrokkene lijdende was aan een psychiatrisch toestandsbeeld dat gepaard gaat met vertekeningen van de realiteit en agitatie. Het is niet duidelijk geworden of betrokkene volledig beïnvloed werd door dit toestandsbeeld, of dat er ook meer reële componenten aan zijn overwegingen en gedragingen zijn te verbinden. Voor een onderbouwing van een mogelijk verdere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid is het zicht op betrokkene en zijn functioneren in deze periode, evenals op een ander scenario dan een pathologisch gekleurd delict scenario, te beperkt gebleven waardoor het niet mogelijk is verdergaande uitspraken te doen over de mate van toerekenbaarheid. Hoewel verdere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid thans niet te onderbouwen is, is een verdere vermindering op basis van de aard, ernst en chroniciteit van het vastgestelde toestandsbeeld niet ondenkbaar.
Het klinische recidiverisico op een aan het thans ten laste gelegde gelijkwaardig delict wordt
hoog ingeschat. De bij betrokkene vastgestelde psychotische stoornis en zijn daaruit voortkomende onaangepaste en grensoverschrijdende gedragingen zullen zonder behandeling ook in de toekomst van grote invloed zijn op het recidivegevaar, zeker in combinatie met het mogelijke middelengebruik van betrokkene buiten detentie, dat psychotische klachten kan doen verergeren en (verdere) gedragsontremming kan veroorzaken. Betrokkene heeft geen ziektebesef en ziekte-inzicht en is dan ook niet intrinsiek gemotiveerd om behandeling aan te gaan. Onderzoekers hebben, naast hun klinisch oordeel, tevens gebruik gemaakt van de HCR-20V3, een taxatie-instrument voor de bepaling van de kans op een recidive met een nieuw geweldsdelict. Gebruikmakend van de HCR-20V3 kan gesteld worden dat betrokkene op vrijwel alle terreinen en items hoog scoort. Ondergetekenden hebben tevens gebruik gemaakt van de SAPROF, een taxatie-instrument
voor de bepaling van de beschermende factoren, die de kans op een recidive verkleinen.
Samenvattend wordt gesteld dat betrokkene, voor zover er zicht op wordt verkregen, over
vrijwel geen beschermende factoren lijkt te beschikken.
Concluderend wordt het risico van soortgelijk geweld als de thans ten laste gelegde feiten,
indien bewezen, bij onveranderde omstandigheden als hoog ingeschat, zowel op korte als op
langere termijn.
Gelet op de beschreven psychopathologie en de daarmee samenhangende, zoals hierboven
beschreven, grote kans op herhaling van gedragingen als het thans ten laste gelegde,
wordt geadviseerd aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Dit advies geldt ook in het geval dat betrokkene als ontoerekeningsvatbaar mocht worden beschouwd, omdat een behandeling in het kader van een artikel 37 maatregel onvoldoende behandelmogelijkheden en behandelduur biedt.
Vanwege de aard en omvang van de vastgestelde problematiek wordt op basis van de thans
beschikbare informatie ingeschat dat langdurige, aanvankelijk klinische, behandeling nodig
zal zijn om betrokkene goed te behandelen en begeleiden. Ten aanzien van het beveiligingsniveau wordt ingeschat dat een setting zoals een FPK minimaal nodig is voor het
uitvoeren van de behandeling.
Voor een behandeling in een minder zwaar kader, zoals middels oplegging van bijzondere
voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of een terbeschikkingstelling met voorwaarden, ontbreekt bij betrokkene inzicht in zijn problematiek en een intrinsieke motivatie voor psychiatrische behandeling, zo blijkt uit gesprekken tijdens de huidige observatieperiode en de indruk die op grond van de collaterale informatie is verkregen. Daarnaast komt betrokkene vanuit het psychiatrisch toestandsbeeld gemakkelijk in conflict met behandelaren, waardoor een behandeling moeizaam tot stand zal komen. Binnen de beoogde behandeling is het primair van belang dat de psychotische stoornis van betrokkene medicamenteus wordt behandeld en er, na stabilisatie, aanvullende diagnostiek plaatsvindt naar mogelijke neuropsychiatrische problematiek en na adequate behandeling van de psychose ook naar de persoonlijkheid en intelligentie van verdachte. Daarnaast dient binnen de behandeling ook rekening te worden gehouden met mogelijke problematiek met het gebruik van middelen (zoals cannabis), waardoor het toestandsbeeld van betrokkene zou kunnen ontregelen. Gezien het ontbreken van passende maatschappelijke inbedding in de vorm van huisvesting, dagbesteding en een adequaat sociaal netwerk is het wenselijk dat binnen de behandeling hier ook aandacht aan wordt besteed.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank maakt deze tot de hare. Dat betekent onder meer dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor de bewezenverklaarde feiten.
Maatregel
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is dat genoemd is in artikel 37a, eerste lid onder 1 en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel en de verpleging van overheidswege eist. Oplegging van de maatregel met voorwaarden, zoals door de verdediging voorgesteld, acht de rechtbank met de deskundigen gelet op de aanwezige problematiek en het gebrek aan ziekte-inzicht en motivatie niet haalbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding naast de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling nog een gevangenisstraf aan verdachte op te leggen
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank tevens geen aanleiding toepassing te geven aan het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de zaak in verband met het doen van afstand van het Nederlanderschap door verdachte.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling niet zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een verbale bedreiging, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven gaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 37a, 37b, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. E.M. ten Bos en mr. C.O. Markenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2019.
mr. Ten Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.