In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partnerbijdrage na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de man. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.N. Maris, verzocht de rechtbank om de partnerbijdrage op nihil te stellen, omdat hij zijn ontslagvergoeding had verbruikt en niet in staat was om de afgesproken bijdrage te blijven betalen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.W. Castelijns, verweerde zich tegen dit verzoek en betwistte dat de man zijn verdiencapaciteit voldoende had benut. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] op 1 juni 2016 had beëindigd en dat hij een ontslagvergoeding had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de man niet verwijtbaar werkloos was en dat zijn ontslagvergoeding in voldoende mate was aangewend om zijn inkomen op peil te houden. De rechtbank concludeerde dat de man vanaf 1 augustus 2019 geen draagkracht meer had om de partnerbijdrage te betalen, en heeft het verzoek van de man toegewezen door de partnerbijdrage op nihil te stellen met ingang van die datum. De vrouw blijft echter tot 1 januari 2020 de termijnen uit de door de man aangekochte lijfrentepolis ontvangen.