ECLI:NL:RBNHO:2019:6846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3125
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake WMO-opvang voor verzoekster en haar kinderen

Op 1 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M. Raaijmakers, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, dat haar aanvraag voor opvangvoorzieningen had geweigerd. De voorzieningenrechter heeft in eerdere uitspraken overwogen dat verzoekster voldoende zelfredzaam werd geacht en dat zij kon terugvallen op haar sociale netwerk. Echter, in deze procedure heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de situatie van verzoekster is veranderd en dat zij momenteel onvoldoende ondersteuning ontvangt van haar netwerk.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster, die zwaar wegen vanwege de jonge kinderen, afgewogen tegen de belangen van verweerder. Gezien de omstandigheden, waaronder de opschorting van de uitkering van verzoekster, heeft de voorzieningenrechter besloten dat verzoekster en haar kinderen tijdelijk opvang en ondersteuning moeten krijgen, te beginnen op 5 augustus 2019 voor de duur van zes weken. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3125

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. A. van Fulpen en M.A.W. van Duivenvoorde).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door verzoekster gevraagde opvangvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 geweigerd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter heeft in de eerdere uitspraak van 16 juli 2019 overwogen - kort gezegd - dat eiseres voldoende zelfredzaam is te achten en niet valt in te zien dat zij niet kan terugvallen op haar netwerk.
2. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat verzoekster thans in het geheel niet meer zelfredzaam zou zijn. De voorzieningenrechter is er evenmin van overtuigd dat het sociale netwerk van verzoekster op dit moment volledig is uitgeput.
3. Verweerder stelt terecht de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster voorop. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de MvT bij de Wmo 2015 (TK, 2013-2014, 33 841, nr. 3) waaruit blijkt dat de eigen verantwoordelijkheid van de burger een belangrijke pijler is van de wet. Wat echter ter zitting wel is gebleken is dat verzoekster op dit moment onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht of hulp van personen uit haar sociale netwerk en dat zij kennelijk in ieder geval niet zonder hulp en inzet van maatschappelijk werk kan bewerkstelligen wat van haar in het kader van de toepassing van de Wmo 2015 wordt en ook mag worden gevergd, namelijk het volledig benutten van dat sociale netwerk. Ook moet het ervoor worden gehouden dat het netwerk van verzoekster op z’n minst onder druk is komen te staan, wat overigens ook heel begrijpelijk is.
4. Verweerder heeft ter zitting aangegeven geen duidelijk inzicht te hebben in wat door MeerWaarde samen met verzoekster is of wordt gedaan, welke acties zijn ingezet en met welke opzet en doel. Zo vraagt verweerder zich af waarom de omstandigheden in het netwerk nu anders zouden zijn dan rond september 2018. Daarbij wijst verweerder erop te hebben geconstateerd dat sprake is van een warme familieband en dat het netwerk haar blijft ondersteunen en helpen, zoals met het passen op de kinderen en het bieden van hulp bij het verkassen naar een andere opvang. Verweerder acht van belang dat er wordt gewerkt, samen met verzoekster, aan het versterken van haar netwerk, omdat daar zeker winst uit valt te behalen. De voorzieningenrechter kan verweerder hierin volgen, maar stelt tegelijkertijd vast dat de conclusie van verweerder dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen gebruik meer kan maken van haar netwerk, gelet hierop, te voorbarig is en nog niet kan worden getrokken. Dit vergt nader onderzoek en begeleiding van maatschappelijk werk. Een dergelijk onderzoek zal enige tijd in beslag nemen, ook rekening houdend met het feit dat de sociaal werker bij MeerWaarde op dit moment met vakantie is en dat er mogelijk extra inzet via een andere maatschappelijke organisatie aangewezen is.
5.Het bestreden besluit is in dit opzicht gebrekkig en zal naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar dan ook niet onverkort stand kunnen houden.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. In dit geval weegt het belang van verzoekster zwaarder dan de belangen van verweerder. In het kader van die belangenafweging acht de voorzieningenrechter het belang van de jonge kinderen van verzoekster zwaar. Hierbij is tevens van belang dat de uitkering van verzoekster per 22 juli 2019 is opgeschort, waardoor het niet ondenkbaar is dat eiseres het door haar geregelde verblijf op een camping niet meer zal kunnen betalen. Ook weegt mee dat een verdere verharding van de standpunten over en weer dient te worden voorkomen.
6. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat aan verzoekster en haar kinderen tijdelijk opvang en ondersteuning wordt geboden, vanaf 5 augustus 2019 voor de duur van zes weken, bij wijze van ‘adempauze’ en om de hulpverlening weer op gang te brengen, teneinde verzoekster zelf in staat te (blijven) stellen om in het bijzonder haar netwerk weer optimaal te kunnen benutten en (mede) zo haar leven weer op de rails te kunnen krijgen.
7. De voorzieningenrechter merkt hier ter voorlichting aan verzoekster wel op dat de door verweerder te bieden maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 van tijdelijke aard is en zo kort mogelijk dient te duren. Verzoekster dient zich ervan bewust te zijn dat verweerder niet gehouden is haar opvang te bieden gedurende de duur van haar zoektocht naar (de schaarse) woonruimte in deze regio. Verzoekster zal alles in het werk moeten stellen om op wat voor manier dan ook, daar uiteindelijk zelf een oplossing voor te vinden.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • draagt verweerder op verzoekster en haar kinderen vanaf 5 augustus 2019 voor de duur van zes weken noodopvang te verlenen;
  • schorst het primaire besluit in zoverre;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.