In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways wegens de annulering van vlucht BA 446 op 31 oktober 2016 van Londen Heathrow naar Amsterdam-Schiphol. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. British Airways heeft de annulering gerechtvaardigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden in combinatie met een besluit van de luchtverkeersleiding. De passagiers hebben echter betoogd dat British Airways niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat British Airways niet heeft kunnen bewijzen dat de annulering van de vlucht het directe gevolg was van de weersomstandigheden en de capaciteitsreductie opgelegd door de luchtverkeersleiding. De rechter oordeelt dat de omstandigheden die tot de annulering hebben geleid niet als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt, omdat deze niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en British Airways veroordeeld tot betaling van € 590,75, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij annuleringen en de voorwaarden waaronder zij zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De rechter heeft ook geoordeeld dat de passagiers recht hebben op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij aannemelijk hebben gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt in verband met hun vordering.