ECLI:NL:RBNHO:2019:6516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
7732675 / AO VERZ 19-46
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanzegvergoeding en achterstallig loon in arbeidsconflict tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een chauffeur, en zijn werkgever, Bak Alkmaar B.V. [verzoeker] heeft verzocht om betaling van een aanzegvergoeding en achterstallig loon, omdat hij van mening was dat Bak niet aan zijn aanzegverplichting had voldaan. De kantonrechter oordeelde dat Bak de aanzegverplichting niet was nagekomen, aangezien zij [verzoeker] niet tijdig had geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dit leidde tot de toewijzing van de aanzegvergoeding van € 2.475,38 bruto aan [verzoeker].

Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat [verzoeker] in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 18 oktober 2018 werkzaamheden heeft verricht, maar geen salaris heeft ontvangen. De vordering voor het achterstallige salaris over deze periode werd toegewezen. Voor de periode na 18 oktober 2018 oordeelde de kantonrechter dat [verzoeker] zonder geldige reden niet op het werk was verschenen, waardoor Bak niet verplicht was om loon te betalen voor die periode. De kantonrechter heeft ook de vorderingen van [verzoeker] met betrekking tot vakantiegeld en de eindafrekening toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente.

Het tegenverzoek van Bak om [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van handgeld werd afgewezen, omdat Bak onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering. De proceskosten werden aan Bak opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg in het geschil.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7732675 / AO VERZ 19-46 (SJ)
Uitspraakdatum: 20 juni 2019 (bij vervroeging)
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. K. Beijerman
tegen
de besloten vennootschap Bak Alkmaar B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Bak
gemachtigde: mr. J. Dallinga

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om Bak onder meer te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de zogenoemde aanzegverplichting. Bak heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een tegenverzoek gedaan.
1.2.
Op 13 juni 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen mede aan de hand van een pleitnota ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 6 juni 2019 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Bak is een touringcar- en reisorganisatie en aanbieder van busreizen. Bak zet daarbij chauffeurs in uit haar chauffeurspool. In totaal zijn ongeveer 25 medewerkers bij Bak werkzaam.
2.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1987, is op 1 maart 2018 in dienst getreden bij Bak. De laatste functie die Bak vervulde, is die van chauffeur voor 40 uur per week, met een salaris van € 2.475,38 bruto per maand.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en van rechtswege geëindigd op 28 februari 2019. De arbeidsovereenkomst is nadien niet voortgezet.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Besloten Busvervoer van toepassing.
2.5.
Bij brief van 10 december 2018 heeft [verzoeker] aan Bak verzocht tot betaling van het salaris over de maanden oktober en november 2018. Verder heeft [verzoeker] verzocht om onder meer een loonspecificatie en een overzicht van de openstaande overuren en vakantie-uren.
2.6.
Bij brief van 13 december 2018 is namens Bak gereageerd dat Bak niets meer van [verzoeker] heeft vernomen na 17 oktober 2019 en dat [verzoeker] niet is verschenen op 19 oktober 2018 om zijn werk uit te voeren. Bak geeft aan dat zij niet genoodzaakt is om salaris te betalen omdat [verzoeker] zich op geen enkele manier beschikbaar heeft gesteld om arbeid te verrichten en dat er geen enkele manier van communicatie met [verzoeker] mogelijk was. Verder schrijft Bak dat [verzoeker] geen gehoor heeft gegeven om de meegegeven reisgelden van € 2.950,00 te verantwoorden.
2.7.
Bij brief van 21 december 2018 heeft [verzoeker] zijn verzoeken herhaald. Verder schrijft [verzoeker] dat hij altijd beschikbaar is geweest voor werk en dat hij de hoogte van het bedrag aan ontvangen reisgelden betwist.
2.8.
Bij brief van 8 januari 2019 heeft de gemachtigde van Bak geschreven dat er geen aanspraak op loon bestaat omdat [verzoeker] de bedongen arbeid niet heeft verricht.
2.9.
Bij e-mail van 8 januari 2019 heeft de voormalige gemachtigde van [verzoeker] geschreven dat [verzoeker] steeds bereid en beschikbaar is geweest voor het verrichten van werkzaamheden maar dat hij geen ritopdrachten meer heeft ontvangen.
2.10.
Vervolgens hebben de (voormalige) gemachtigden van partijen over en weer verder gecorrespondeerd.
2.11.
Bij e-mail van 19 april 2019 heeft de huidige gemachtigde van [verzoeker] aan Bak verzocht om de aanzegvergoeding te betalen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt Bak te veroordelen tot betaling van
- een vergoeding van € 2.475,38 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW);
- het achterstallige salaris over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019 van € 2.475,38 bruto per maand, te vermeerderen met een toeslag van gemiddeld € 320,07 per maand;
- het achterstallige vakantiegeld over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019;
- de eindafrekening per einde dienstverband op 28 februari 2019, waaronder uitbetaling van opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, uitbetaling van ‘tegoed spaaruren’ en ‘compensatie Feestdagen’;
- een wettelijke verhoging van 50% over de achterstallige bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de genoemde salarisbetalingen tot aan de dag van algehele betaling;
- de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van algehele betaling;
- de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
Voorts verzoekt [verzoeker] Bak te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie ter zake het loon en de eindafrekening en een correcte jaaropgave over 2018 en zodra van toepassing van 2019, op straffe van een dwangsom van 500,00 per dag.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort gezegd – dat Bak heeft verzuimd om hem uiterlijk een maand daarvoor te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Voorts heeft Bak aan [verzoeker] over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019 ten onrechte geen salaris betaald. In dit verband stelt [verzoeker] dat de werkverhouding tussen partijen in de loop van de tijd is verslechterd en in oktober 2018 is uitgemond tot een arbeidsconflict over de werkzaamheden, de arbeidsomstandigheden, de naleving van de cao en de rijtijdenwetgeving. Strootman stelt dat de directe aanleiding voor het arbeidsconflict een ritopdracht was van Alkmaar naar Zuid-Limburg, waarbij het verblijf van meerdere dagen volgens hem niet conform de CAO was. Hierover heeft [verzoeker] zijn beklag bij Bak gedaan, maar er wijzigde niets. Dit gaf hem veel onrust en slapeloze nachten. [verzoeker] stelt dat hij een gesprek met Bak wilde, maar dat Bak dit heeft afgehouden. Verder heeft Strootman bij Bak telefonisch kenbaar gemaakt dat hij het door de spanningen niet verantwoord achtte om een in oktober geplande rit naar Spanje te maken en dat hij zich hierin niet gehoord voelde gehoord door Bak. Na het telefoongesprek heeft [verzoeker] niets meer gehoord van Bak, waardoor [verzoeker] de indruk kreeg dat hem rust werd gegund. [verzoeker] stelt voorts dat hij in eerste instantie geen reden had te vermoeden dat zijn loon niet meer zou worden betaald omdat een latere salarisbetaling wel vaker gebeurde. Toen hij op 26 november 2018 ineens uit de Whats-Appgroep van Bak werd verwijderd, raakte hij gealarmeerd en heeft hij Bak bij brief van 10 en 21 december 2018 aangeschreven. [verzoeker] stelt dat hij beschikbaar en bereikbaar is geweest voor het oplossen van het arbeidsconflict en dat Bak zich niet heeft ingespannen om tot een oplossing te komen. Strootman stelt geen oproepen, brieven of aankondiging van een loonopschorting of loonstop te hebben ontvangen. Volgens [verzoeker] komt een en ander voor rekening en risico van Bak en is niet aan hem te wijten dat hij niet heeft gewerkt vanaf oktober 2018. [verzoeker] geeft aan dat hij door het niet uitbetaling van zijn salaris in de financiële problemen is geraakt. Daarnaast stelt [verzoeker] dat hem geen eindafrekening en een jaaropgave is verstrekt en dat hij geen vakantie heeft genoten, zodat alle vakantiedagen dienen te worden uitgekeerd. Voor verrekening met een bedrag aan handgeld, zoals Bak stelt, is volgens [verzoeker] geen grondslag omdat hij geen geld heeft achtergehouden. [verzoeker] stelt dat hij de bonnen en het resterende geld in november 2018 op kantoor bij Bak heeft ingeleverd. Verder betwist Strootman dat hij het door Bak gevorderde bedrag ontvangen heeft.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Bak verweert zich en stelt dat het verzoek om haar te veroordelen tot betaling van de gevorderde vergoeding moet worden afgewezen. Bak voert daartoe – samengevat – aan dat [verzoeker] vanaf 19 oktober 2018 zonder opgaaf van redenen zijn rijopdrachten niet heeft verricht. Volgens Bak was [verzoeker] telefonisch niet bereikbaar en reageerde hij niet op oproepen. Verder voert Bak aan dat er geen sprake is geweest van een arbeidsconflict. De verhouding tussen partijen was voor 19 oktober 2018 ook helemaal niet slecht. Bak ontkent en betwist dat partijen een discussie met elkaar hadden over de werkzaamheden, de arbeidsomstandigheden en/of de naleving van de cao en de rijtijdenwetgeving. Bak voert aan dat zij nooit klachten heeft ontvangen over de accommodatie in Zuid Limburg of over andere onderwerpen. Ook van een stressvolle situatie bij [verzoeker] is Bak niets bekend.
Met betrekking tot de rit naar Spanje voert Bak aan dat [verzoeker] de ritopdracht heeft ontvangen en bevestigd aan Bak met de mededeling dat hij diezelfde dag nog even zou bellen, hetgeen niet is gebeurd. Sterker nog, [verzoeker] heeft helemaal niets meer van zich laten horen, is niet meer op het werk verschenen terwijl hij zich niet heeft ziekgemeld en is tot begin december 2018 voor Bak onbereikbaar geweest. Bak heeft zelfs ziekenhuizen en gevangenissen gebeld om na te gaan waar [verzoeker] was. Bak vermoedt dat er iets in de persoonlijke situatie van [verzoeker] is gebeurd waardoor hij zijn werkzaamheden niet meer kon verrichten. In de verwijdering uit de Whats-Appgroep en het niet uitbetalen van het salaris – uitbetaling gebeurt consequent op vaste dagen – was voor [verzoeker] geen aanleiding om (eerder dan 10 december 2018) contact met Bak op te nemen. Strootman geeft pas in de brief van 8 januari 2019 aan dat hij bereid is om te werken, zodat het feit dat [verzoeker] niet meer heeft gewerkt vanaf oktober 2018 een gevolg is van zijn eigen keuze.
Bovenstaande en omdat voor [verzoeker] na zijn afwezigheid en de correspondentie tussen partijen geen enkele onzekerheid bestond over het eindigen van de arbeidsovereenkomst, maakt dat de vordering ten aanzien van de aanzegvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verder is volgens Bak geen aanspraak op loondoorbetaling omdat [verzoeker] welbewust en bij volle verstand de ritten van 19, 20-27 oktober 2018 niet heeft uitgevoerd en nadien ook bewust geen contact heeft gezocht met Bak of heeft gereageerd op de vele uitnodigingen van Bak en pogingen om in contact te komen. Er bestaat dan ook geen betaling van achterstallig vakantiegeld, wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Daarbij betwist Bak dat [verzoeker] als gevolg van het niet uitbetalen van loon in de financiële problemen is geraakt. [verzoeker] had al de nodige schulden en er was met enige regelmaat loonbeslag gelegd. Voor zover er al financiële problemen waren dan is Bak hiervoor niet aansprakelijk.
4.2.
Bak vordert bij wijze van tegenverzoek veroordeling van [verzoeker] tot betaling van € 1.264,72 netto en tot betaling van de proceskosten.
4.3
Bak legt aan het tegenverzoek ten grondslag [verzoeker] nog een bedrag van € 2.950,00 van Bak tegoed heeft. Dit waren voorschotgelden voor maaltijden en parkeerkosten. Omdat [verzoeker] niet heeft gewerkt heeft hij ook geen kosten gemaakt en dient hij over te gaan tot terugbetaling aan Bak. In de brief van 8 januari 2018 heeft [verzoeker] de ontvangst van het bedrag bevestigd. Bak betwist dat [verzoeker] de bonnen met het overzicht van de gemaakte kosten en het overgebleven geld op kantoor heeft ingeleverd. Het ligt op de weg van [verzoeker] om hiervan bewijs te leveren. Verder stelt Bak dat zij uit hoofde van de eindafrekening € 1.685,28 dient te betalen, hetgeen zij wil verrekenen met hetgeen [verzoeker] nog aan haar dient te betalen.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]
5.1.
Het gaat in deze zaak onder meer om de vraag of Bak moet worden veroordeeld tot betaling van € 2.475,38 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
5.2.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
5.3.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
Ten aanzien van het verzoek om een aanzegvergoeding
5.4.
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet Bak schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat Bak aan [verzoeker] een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien Bak deze verplichting in het geheel niet is nagekomen.
5.5.
Vast staat dat dat Bak de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW in het geheel niet is nagekomen. Die verplichting is immers ontstaan op 28 januari 2019 en Bak heeft [verzoeker] niet schriftelijk uiterlijk een maand voor het aflopen van de bepaalde tijd geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
5.6.
Bak heeft zich in dit verband beroepen op de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter overweegt dat volgens vaste jurisprudentie zeer terughoudend moet worden omgegaan met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dit geldt te meer voor het buiten toepassing laten van een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan in dit geval sprake is. De kantonrechter is van oordeel dat door Bak onvoldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden zijn gesteld die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat aan [verzoeker] de aanzegvergoeding wordt toegekend. De omstandigheid, zoals door Bak aangevoerd, dat [verzoeker] niet in onzekerheid kon hebben verkeerd over het einde van zijn dienstverband is, wat hier ook van zij, onvoldoende om te oordelen dat de aanspraak op de aanzegvergoeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Gelet op het debat van partijen bestond er bij [verzoeker] onduidelijkheid over de status van het dienstverband. Uit de overgelegde correspondentie en het uit de Whats-Appgroep zetten valt niet ondubbelzinnig op te maken dat het dienstverband zal worden beëindigd. Dat betekent dat Bak zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan loon voor één maand. Nu de hoogte van het maandloon niet is betwist, kan de gevorderde aanzegvergoeding van € 2.475,38 bruto worden toegewezen.
Ten aanzien van het verzoek om achterstallig loon
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat door Bak niet is betwist dat [verzoeker] in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 18 oktober 2018 werkzaamheden voor Bak heeft verricht. Evenmin is weersproken door Bak dat [verzoeker] voor de door hem in die periode verrichte werkzaamheden geen salaris heeft ontvangen. Ten aanzien van deze periode komt de vordering van het achterstallig salaris dan ook voor toewijzing in aanmerking.
5.8.
Aangaande de periode na 18 oktober 2018 overweegt de kantonrechter als volgt. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het feit dat hij niet is opgeroepen door Bak niet afdoet aan de loonbetalingsverplichting. Daar tegenover stelt Bak dat heeft te gelden dat de reden dat [verzoeker] niet heeft gewerkt in zijn risicosfeer ligt en dat daarom de regel ‘geen arbeid, geen loon’ moet worden toegepast.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] zonder geldige reden en zonder ziekmelding met ingang van 19 oktober 2018 niet meer op het werk is verschenen. Dat komt voor rekening en risico van [verzoeker] . Verder hebben partijen naar het oordeel van de kantonrechter over en weer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de periode tussen 19 oktober 2018 en 20 december 2018 contact hebben opgenomen over de beschikbaarheid van [verzoeker] om werkzaamheden te verrichten. Eerst in de brief van 21 december 2018 heeft [verzoeker] aan Bak aangegeven dat hij beschikbaar is (geweest) voor werk. Uit deze brief had Bak kunnen afleiden dat [verzoeker] beschikbaar was voor werk en had Bak aanleiding moeten zien om [verzoeker] op te roepen om zijn werkzaamheden te verrichten. De keuze van Bak om [verzoeker] niet op te roepen ligt vanaf dat moment dan ook in de risicosfeer van Bak. Bovenstaande brengt de kantonrechter tot de conclusie dat Bak voor de periode van 19 oktober 2018 tot en met 20 december 2018 geen loon aan [verzoeker] is verschuldigd en dat Bak vanaf 21 december 2018 weer verplicht is tot doorbetaling van het loon tot het einde dienstverband op 28 februari 2019.
Ten aanzien van de overige verzoeken
5.10.
Wat betreft de door [verzoeker] gevorderde toeslag stelt de kantonrechter vast dat Bak de verschuldigdheid en de hoogte van het gevorderde bedrag niet heeft betwist, zodat deze eveneens kan worden toegewezen. Hetzelfde overweegt de kantonrechter ten aanzien van het door [verzoeker] gevorderde achterstallige vakantiegeld en de betaling van de eindafrekening, waaronder de uitbetaling van de niet genoten vakantiedagen, van het ‘tegoed spaaruren’ en de ‘compensatie feestdagen’.
5.11.
Tegen de gevorderde verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie ter zake van het loon en de eindafrekening, alsmede een correcte jaaropgave over 2018 en zodra van toepassing over 2019 heeft Bak evenmin verweer gevoerd, zodat deze ook kan worden toegewezen, voor zover de specificatie nog niet is verstrekt dan wel op grond van hetgeen in deze beschikking is overwogen dient te worden aangepast. De door [verzoeker] gevorderde dwangsom wijst de kantonrechter af, aangezien er geen aanleiding is om er van uit te gaan dat Bak niet aan deze beschikking gevolg zal geven.
5.12.
De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat de werkgever te laat heeft betaald. Zij het dat de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding ziet om de wettelijke verhoging voor het loon over de periode vanaf 21 december 2018 te maximeren tot 25%.
5.13.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wijst de kantonrechter af omdat [verzoeker] heeft nagelaten deze te onderbouwen.
5.14
De proceskosten komen voor rekening van Bak omdat zij ongelijk krijgt.
Ten aanzien van het tegenverzoek van Bak
5.15.
Met [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat uit de brief van 8 januari 2019 niet kan worden afgeleid dat [verzoeker] de door Bak gestelde hoogte van het uitgereikte bedrag aan handgeld niet betwist. De kantonrechter is van oordeel dat Bak in het licht van de betwisting door [verzoeker] onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat er een bedrag van € 2.950,00 in contanten aan [verzoeker] is gegeven. Bak heeft geen administratie overgelegd waaruit de juistheid van haar standpunt dat dit bedrag wel is gegeven blijkt. Ook heeft Bak nagelaten de bedragen aan handgeld per rit te concretiseren, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Dit betekent dat de kantonrechter het tegenverzoek van Bak afwijst bij gebrek aan onderbouwing.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van Bak omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]
6.1.
veroordeelt Bak tot betaling aan [verzoeker] van
- € 2.475,38 bruto, ter zake de aanzegvergoeding;
- het achterstallig loon over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 18 oktober 2018, te vermeerderen met een toeslag van gemiddeld € 320,07 per maand;
- het achterstallig loon over de periode van 21 december 2018 tot en met 28 februari 2019, te vermeerderen met een toeslag van gemiddeld € 320,07 per maand;
- het achterstallige vakantiegeld over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019, te weten 8% van het bruto maandloon te vermeerderen met een toeslag van gemiddeld € 320,07 per maand;
- de eindafrekening per einde dienstverband waaronder uitbetaling van opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, ‘tegoed spaaruren’ en ‘compensatie feestdagen’;
- te vermeerderen met de wettelijke verhoging in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:625 BW, zij het voor de periode van 21 december 2018 tot en met 28 februari 2019 met een maximum van 25%;
- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Bak tot verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie ter zake van het loon en de eindafrekening, alsmede een correcte jaaropgave over 2018 en zodra van toepassing over 2019;
6.3.
veroordeelt Bak tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 966,00, te weten:
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 480,00 ;
6.4.
wijst het verzoek voor het overige af;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Ten aanzien van het tegenverzoek van Bak
6. 6. wijst het verzoek af
6. 7. veroordeelt Bak tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 480,00 aan salaris gemachtigde;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter en op 20 juni 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter