In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een verzoek om nadeelcompensatie van [hotel] B.V. en [naam 1] Groep B.V. naar aanleiding van een verkeersregeling in Volendam. Eiseres 1, [hotel] B.V., had een verzoek ingediend om nadeelcompensatie voor schade die zij zou hebben geleden door de verkeersregeling Noordeinde - Haven - Zuideinde, die volgens haar leidde tot omzetderving en waardevermindering van de onroerende zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam, dat het verzoek om nadeelcompensatie afwees, terecht was. De rechtbank oordeelde dat eiseres 1 onvoldoende bewijs had geleverd voor het causale verband tussen de verkeersregeling en de gestelde schade. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie was gebaseerd op een zorgvuldig advies van [naam stichting], dat de gestelde schade niet aannemelijk maakte. De rechtbank verklaarde het beroep van [naam 1] Groep B.V. niet-ontvankelijk, omdat deze vennootschap geen rechtstreeks belang had bij de procedure. Het beroep van [hotel] B.V. werd ongegrond verklaard, omdat de rechtbank geen grond zag voor het oordeel dat de advisering van [naam stichting] niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres 1 niet had aangetoond dat de verkeersregeling de oorzaak was van de omzetdaling, en dat andere factoren, zoals de economische situatie en interne bedrijfsbeslissingen, ook een rol speelden.