6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim een maand als medepleger schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Cocaïne is een stof die zeer verslavend werkt en schadelijk is voor de volksgezondheid. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne en heeft hij de gezondheid van personen in gevaar gebracht. Bovendien leidt het gebruik van cocaïne tot verschillende vormen van overlast en mogelijk tot meer criminaliteit. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de afweging te hebben gemaakt tussen het dealen van drugs en het zoeken van een regulier baantje. Voor hem heeft de doorslag tot het dealen van drugs gegeven dat hij met een legitiem baantje pas later zou worden uitbetaald. Dit terwijl verdachte – nadat hij het ouderlijk huis was uitgezet – direct om geld verlegen zat. De lichtvaardige wijze waarmee verdachte is overgegaan tot het plegen van een strafbaar feit, gedurende een langere periode, is naar het oordeel van de rechtbank zorgwekkend.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte wel eerder is veroordeeld, maar niet terzake van de Opiumwet;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 13 maart 2019 van [reclasseringswerker 1] verbonden aan het Leger des Heils, waarin het recidiverisico is ingeschat als hoog en waarin ten aanzien van een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis is geadviseerd aan verdachte een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen;
- het reclasseringsadvies van 23 mei 2019, waaruit blijkt dat Reclassering Nederland slechts een maand voorafgaand aan het opstellen van het advies betrokken is geraakt bij verdachte. Om die reden is geen advies ten aanzien van een eventueel op te leggen straf geformuleerd. De reclassering heeft voorgesteld de rechtbank ter terechtzitting te infomeren over de actuele stand van zaken omtrent verdachte;
- hetgeen [reclasseringswerker 2] en [reclasseringswerker 3] , beiden als reclasseringswerker, verbonden aan Reclassering Nederland, ter terechtzitting als aanvulling op het voorlichtingsrapport hebben verklaard. Volgens hen is tijdens de gesprekken met verdachte naar voren gekomen dat verdachte duidelijk een eigen mening heeft en zijn eigen plan trekt. Een bijzondere voorwaarde voor de schorsing van verdachte is dat hij begeleid moet wonen. Verdachte zelf ziet daar geen heil in. Hij vindt dat hij het goed heeft bij zijn vader. Zijn vader heeft echter slechts met de terugkeer van verdachte naar zijn woning ingestemd, mits het begeleid wonen zou worden opgestart. Verdachte heeft geen toestemming gegeven voor het als referent raadplegen van zijn vader. Het is dan ook niet mogelijk voor de reclassering om te controleren hoe het er thans bij vader thuis aan toe gaat. Verdachte heeft moeite ‘s avonds op tijd thuis te komen. Tijdens het begeleid wonen kan een aantal vaardigheden worden aangeleerd. Verdachte moet daartoe dan wel bereidheid tonen, maar verdachte is van mening dat hij zijn zaken zelf kan regelen.
Er is volgens de reclassering meer controle nodig dan kan worden bereikt met enkel een ambulante behandeling. Het toezicht kan niet goed worden uitgevoerd zolang verdachte zich niet in een instelling voor begeleid wonen bevindt, waarmee er onvoldoende waarborg is ter voorkoming van recidive. De reclasseringswerkers adviseren de rechtbank de eerder opgelegde voorwaarden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis thans op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke sanctie.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tot uitgangspunt genomen. In het geval van het medeplegen van het dealen van harddrugs gedurende een periode van een tot drie maanden geven deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank komt tot de bewezenverklaring van een kortere periode dan is ten laste gelegd – en ten aanzien waarvan de officier van justitie een bewezenverklaring heeft gevorderd – komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf straf van 103 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 60 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarbij acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en een ambulante behandeling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Daarnaast acht de rechtbank – ondanks de beperkte motivatie van verdachte – een opname in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang noodzakelijk. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het verdachte in de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet goed afging in zijn ouderlijk huis. Hoewel verdachte heeft verklaard dat de communicatie met zijn vader beter is geworden en dat het nu goed met hem gaat, is een wezenlijke gedragsverandering nodig. Volgens de reclassering is die verandering en daarmee de beperking van het recidiverisico en de uitvoering van het toezicht slechts mogelijk wanneer verdachte in een instelling voor begeleid wonen wordt geplaatst. Ook de rechtbank acht structuur en regelmaat voor verdachte van het grootste belang om hem zodoende het positief ingeslagen pad te kunnen laten vervolgen. Om die reden zal een dergelijke voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Verdachte heeft zich ter zitting uiteindelijk bereid verklaard om aan de voorwaarden te voldoen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren moet worden opgelegd. Naast leedtoevoeging acht de rechtbank een taakstraf, die als positieve bijkomstigheid leidt tot een dagbesteding, een gepaste sanctie voor een jongvolwassene als verdachte die structuur in zijn leven mist.