ECLI:NL:RBNHO:2019:6302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
15/050416-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van cocaïnehandel in Zaanstad met bewezenverklaring van de ten laste gelegde periode

Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich in de periode van 22 januari 2019 tot en met 28 februari 2019 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne in de gemeente Zaanstad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd, maar betwistte de ten laste gelegde periode. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de inhoud van het dossier beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 103 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder verplicht contact met de reclassering en een opname in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank heeft ook de onder verdachte in beslag genomen goederen verbeurd verklaard, waaronder een geldbedrag van € 2.165,- en een Samsung telefoon. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de jongste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/050416-19 (P)
Uitspraakdatum: 19 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De politierechter heeft de zaak onder het parketnummer 15/050416-19 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 december 2018 tot en met 28 februari 2019 in de gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd met uitzondering van de ten laste gelegde periode. De ten laste gelegde periode kan echter wel integraal bewezen worden verklaard. Op 3 december 2018 is het deelonderzoek [naam] geklapt en de hoofdverdachte aangehouden. Op één dealtelefoon na werden alle telefoons uit voornoemd onderzoek uit het verkeer gehaald. [getuige 1] heeft verklaard slechts bij één persoon – via die dealtelefoon – te hebben gekocht en [getuige 2] heeft verklaard over een lange periode drugs te hebben gekocht via diezelfde dealtelefoon en heeft verdachte op een foto herkend als de laatste persoon waarvan hij drugs heeft gekocht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte gedeeltelijk dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat nauwelijks informatie over de periode december 2018 tot en met eind januari 2019. Uit het dossier volgt bovendien dat de zogenoemde dealtelefoon niet alleen door verdachte is gebruikt. De omstandigheid dat twee afnemers hebben bekend via de dealtelefoon aan drugs te zijn gekomen, betekent niet dat zij die drugs ook daadwerkelijk van verdachte hebben gekregen. Bovendien heeft slechts [getuige 2] verklaard drugs van verdachte te hebben gekocht. Die drugs betroffen echter softdrugs en niet harddrugs, zoals ten laste is gelegd.
Verdachte dient tevens te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Het dossier bevat slechts discutabele stemherkenningen van de stem van [medeverdachte] door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die dienen te worden uitgesloten van het bewijs, en daarnaast de observatie van een ontmoeting met [medeverdachte] in een auto waarover inhoudelijk niets bekend is.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de volgende bewijsoverweging.
De ten laste gelegde periode
De rechtbank komt ten aanzien van de ten laste gelegde periode – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – tot een bewezenverklaring van de periode 22 januari 2019 tot en met 28 februari 2019.
Alle getapte gesprekken zien op de periode van 29 januari 2019 tot en met 28 februari 2019, dus ná de begindatum van de ten laste gelegde periode. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden dat de dealtelefoon op 4 december 2018 in gebruik was, laat staan dat de telefoon in gebruik was door verdachte.
De verklaring van [getuige 1] (p. 314) kan niet worden gebruikt als bewijs voor de ten laste gelegde periode. De getuige heeft weliswaar verklaard dat hij slechts bij één persoon drugs heeft besteld, maar hij heeft geen naam of een omschrijving van die persoon willen geven.
Uit de verklaring van [getuige 2] (p. 324) volgt dat de getuige over een periode van meerdere maanden drugs heeft gekocht bij verdachte via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , het nummer van de dealertelefoon. De verklaring van de getuige kan echter niet bijdragen aan het bewijs omdat de getuige heeft verklaard slechts softdrugs (hetgeen niet ten laste is gelegd) te hebben gekocht.
De rechtbank zal om die reden uitgaan van de verklaring die verdachte zelf heeft afgelegd ten aanzien van de ten laste gelegde periode. Hij heeft verklaard te zijn begonnen met het dealen van drugs een week nadat hij op 15 januari 2019 uit huis is gezet, derhalve vanaf 22 januari 2019. Verdachte is aangehouden op 28 februari 2019.
Medeplegen
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting als bij de rechter-commissaris verklaard dat hij drugs verkocht, maar dat hij slechts een percentage van de opbrengst kreeg en daarnaast dat hij de drugs en de dealtelefoon van iemand heeft gekregen.
Uit voornoemde verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met (een) ander(en) en dat dus sprake is geweest van medeplegen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 januari 2019 tot en met 28 februari 2019 in de gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 133 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast moet aan verdachte een taakstraf van 120 uren worden opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien deze niet of niet naar behoren wordt verricht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen noemenswaardige justitiële documentatie heeft, hij een zware detentieperiode achter de rug heeft en dat hij probeert zijn leven op de rit te krijgen door te minderen met softdrugs en betere communicatie met zijn vader.
Verdachte is niet gebaat bij een heel pakket aan voorwaarden. In het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is een behandelplan voor verdachte geformuleerd, maar pas twee dagen voorafgaand aan de zitting heeft het intakegesprek voor een instelling voor begeleid wonen plaatsgevonden. Verdachte is vanaf 11 april 2019 door de reclassering aan zijn lot overgelaten. In de tussentijd heeft verdachte een voorkeur ontwikkeld ten aanzien van het wonen bij zijn vader ten opzichte van het wonen in een instelling. Verdachte is bereid de reclassering toestemming te geven met zijn vader te praten als dat betekent dat hij daar kan blijven wonen.
Tot slot moet een eventueel op te leggen taakstraf worden gematigd. Dit gelet op het ingenomen standpunt ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde periode.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van ruim een maand als medepleger schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Cocaïne is een stof die zeer verslavend werkt en schadelijk is voor de volksgezondheid. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne en heeft hij de gezondheid van personen in gevaar gebracht. Bovendien leidt het gebruik van cocaïne tot verschillende vormen van overlast en mogelijk tot meer criminaliteit. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de afweging te hebben gemaakt tussen het dealen van drugs en het zoeken van een regulier baantje. Voor hem heeft de doorslag tot het dealen van drugs gegeven dat hij met een legitiem baantje pas later zou worden uitbetaald. Dit terwijl verdachte – nadat hij het ouderlijk huis was uitgezet – direct om geld verlegen zat. De lichtvaardige wijze waarmee verdachte is overgegaan tot het plegen van een strafbaar feit, gedurende een langere periode, is naar het oordeel van de rechtbank zorgwekkend.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte wel eerder is veroordeeld, maar niet terzake van de Opiumwet;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 13 maart 2019 van [reclasseringswerker 1] verbonden aan het Leger des Heils, waarin het recidiverisico is ingeschat als hoog en waarin ten aanzien van een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis is geadviseerd aan verdachte een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen;
- het reclasseringsadvies van 23 mei 2019, waaruit blijkt dat Reclassering Nederland slechts een maand voorafgaand aan het opstellen van het advies betrokken is geraakt bij verdachte. Om die reden is geen advies ten aanzien van een eventueel op te leggen straf geformuleerd. De reclassering heeft voorgesteld de rechtbank ter terechtzitting te infomeren over de actuele stand van zaken omtrent verdachte;
- hetgeen [reclasseringswerker 2] en [reclasseringswerker 3] , beiden als reclasseringswerker, verbonden aan Reclassering Nederland, ter terechtzitting als aanvulling op het voorlichtingsrapport hebben verklaard. Volgens hen is tijdens de gesprekken met verdachte naar voren gekomen dat verdachte duidelijk een eigen mening heeft en zijn eigen plan trekt. Een bijzondere voorwaarde voor de schorsing van verdachte is dat hij begeleid moet wonen. Verdachte zelf ziet daar geen heil in. Hij vindt dat hij het goed heeft bij zijn vader. Zijn vader heeft echter slechts met de terugkeer van verdachte naar zijn woning ingestemd, mits het begeleid wonen zou worden opgestart. Verdachte heeft geen toestemming gegeven voor het als referent raadplegen van zijn vader. Het is dan ook niet mogelijk voor de reclassering om te controleren hoe het er thans bij vader thuis aan toe gaat. Verdachte heeft moeite ‘s avonds op tijd thuis te komen. Tijdens het begeleid wonen kan een aantal vaardigheden worden aangeleerd. Verdachte moet daartoe dan wel bereidheid tonen, maar verdachte is van mening dat hij zijn zaken zelf kan regelen.
Er is volgens de reclassering meer controle nodig dan kan worden bereikt met enkel een ambulante behandeling. Het toezicht kan niet goed worden uitgevoerd zolang verdachte zich niet in een instelling voor begeleid wonen bevindt, waarmee er onvoldoende waarborg is ter voorkoming van recidive. De reclasseringswerkers adviseren de rechtbank de eerder opgelegde voorwaarden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis thans op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke sanctie.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tot uitgangspunt genomen. In het geval van het medeplegen van het dealen van harddrugs gedurende een periode van een tot drie maanden geven deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank komt tot de bewezenverklaring van een kortere periode dan is ten laste gelegd – en ten aanzien waarvan de officier van justitie een bewezenverklaring heeft gevorderd – komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf straf van 103 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 60 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarbij acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en een ambulante behandeling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Daarnaast acht de rechtbank – ondanks de beperkte motivatie van verdachte – een opname in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang noodzakelijk. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het verdachte in de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet goed afging in zijn ouderlijk huis. Hoewel verdachte heeft verklaard dat de communicatie met zijn vader beter is geworden en dat het nu goed met hem gaat, is een wezenlijke gedragsverandering nodig. Volgens de reclassering is die verandering en daarmee de beperking van het recidiverisico en de uitvoering van het toezicht slechts mogelijk wanneer verdachte in een instelling voor begeleid wonen wordt geplaatst. Ook de rechtbank acht structuur en regelmaat voor verdachte van het grootste belang om hem zodoende het positief ingeslagen pad te kunnen laten vervolgen. Om die reden zal een dergelijke voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Verdachte heeft zich ter zitting uiteindelijk bereid verklaard om aan de voorwaarden te voldoen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren moet worden opgelegd. Naast leedtoevoeging acht de rechtbank een taakstraf, die als positieve bijkomstigheid leidt tot een dagbesteding, een gepaste sanctie voor een jongvolwassene als verdachte die structuur in zijn leven mist.

7.Bijkomende straf

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de onder verdachte in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 2.165,- en een Samsung telefoon verbeurd dienen te worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en dat het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit is verkregen. Ook is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot de telefoon en/of het geldbedrag (en/of met behulp daarvan), is begaan of voorbereid en/of tot het begaan van het bewezen verklaarde waren bestemd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
103 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 60 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Reclassering Nederland te Zaandam en zich zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven, hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan diagnostiek en, indien geïndiceerd, behandeling door De Waag (ambulante forensische psychiatrie) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener aan te geven, voor zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan de intake en, indien toegelaten, gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang [naam] of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het
(dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, .
Geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat veroordeelde is gehouden, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
60 dagenhechtenis.
Verklaart verbeurd:
1. 2165 EUR
2. 1 STK Telefoontoestel (990454) (Omschrijving: zwart, merk: Samsung)
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. H.D. Overbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns en M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage - Bewijsmiddelen [1]
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik was de enige houder van de telefoon. De telefoon was bedoeld voor de handel in cocaïne. De gesprekken gingen over leveringen. Ik werd benaderd via telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Ik verkocht het spul. Ik mocht de prijzen zelf bedenken. Ik verdiende ongeveer duizend euro per maand.
U bespreekt de doorzoeking van mijn woning. Het contante geld was van mij. Dat had ik verdiend met de handel. Ik verkocht in de omgeving Zaanstreek, Zaanstad. Ik was nooit ergens anders. U vraagt waarom ik 23 wikkels cocaïne in mijn onderbroek had. Ik was bezig met de handel. Ik droeg dat altijd bij mij in mijn onderbroek. Ik liep daar mee vanaf het moment dat ik wakker werd.
Een proces-verbaal van verhoor (ongenummerd) Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 4 maart 2019 door verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
De verdenking klopt. Ik verkocht cocaïne. Ik zat zonder werk. Ik ben rond 15 januari 2019 het huis uitgezet. Ik denk dat ik ongeveer een week later die telefoon heb gekregen. De cocaïne die ik in mijn bezit had, heb ik gekocht. Ik mocht een deel van het geld zelf houden. Ik kreeg een percentage van de opbrengst.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen (pagina 388 t/m 391) van 2 maart 2019. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen:
Op 28 februari 2019 werden er tijdens de doorzoeking op het [adres] en meerdere goederen aangetroffen en ik beslag genomen. Deze goederen werden onder [verdachte] in beslag genomen. Wij, verbalisanten, hebben het aangetroffen geld en de verdovende middelen (wikkels met afdruk van een paard) geteld.
Het contante geldbedrag wat aangetroffen werd in de woning van [verdachte] , aan [adres]
betrof in totaal €2.165,-
Wij telden de gevulde wikkels en kwamen uit op:
- 23 wikkels uit de kleding van [verdachte] .
- 29 wikkels afkomstig uit de woning van [verdachte] , aan [adres]

.

Een proces-verbaal van verdovende middelen (pagina’s 396 t/m 399) van 15 maart 2019. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen:
Sporendrager
Goednummer : PL1100-2019018074-990743
SIN : AAMB1006NL
Relatie met SIN : AALE4156NL
Object : Verdovende mid (Cocaine)
Bijzonderheden : 23 wikkels met wit poeder
Gewicht netto : 6,4 gram
Sporendrager
Goednummer : PLU00-2019018074-990742
SIN : AAMB1005NL
Relatie met SIN : AALE4155NL
Object : Verdovende mid (Cocaine)
Bijzonderheden : 29 wikkels met wit poeder
Gewicht netto : 8 gram
Een schriftelijk bescheid (pagina 401) inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt onder meer in:
AALE4156NL 6,4 gram poeder, wit, bevat cocaïne.
Een schriftelijk bescheid (pagina 402) inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt onder meer in:
AALE4155NL 8,0 gram poeder, wit bevat cocaïne.

Voetnoten

1.De processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.