ECLI:NL:RBNHO:2019:6224

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
C/15/279148 HA ZA 18/631
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoeding na incident met lichamelijke en psychische gevolgen

In deze zaak heeft eiser, na een incident in 2006 waarbij hij verwondingen opliep, een vordering ingesteld tegen gedaagde voor schadevergoeding. De dagvaarding is pas in 2018 uitgebracht, terwijl de verjaringstermijn van vijf jaar inmiddels was verstreken. Eiser heeft tijdens de zitting zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering verjaard was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser al snel na het incident op de hoogte was van de gevolgen en dat hij geen actie heeft ondernomen om de verjaring te stuiten. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk op de vordering ingaan. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 4.979,- bedragen. Het vonnis werd op 25 juni 2019 uitgesproken door de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland.

Uitspraak

proces-verbaal mondelinge uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: C/15/279148 / HA ZA 18/631
Proces-verbaal van comparitie gehouden op 25 juni 2019, houdende mondeling vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.N.M. Kras te Purmerend.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.
Tegenwoordig zijn mr. L.J. Saarloos (voorzitter), mr. J.S. Reid, mr. E.M. Deen, rechters, en mr. M. Knoop-Gerritsen, griffier.
Na uitroepen van de zaak zijn verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. Bouwman voornoemd, en
  • mevrouw [naam] , namens [gedaagde] , bijgestaan door mr. Kras voornoemd.
De voorzitter gaat over tot de comparitie. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en over en weer gereageerd op de standpunten van de wederpartij.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ter zitting mondeling vonnis gewezen.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Tussen partijen heeft op 18 november 2006 een incident, een handgemeen, plaatsgevonden. Beide partijen hebben verwondingen opgelopen tijdens dit incident. [eiser] heeft de rechtbank gevraagd zich uit te laten over de vraag of het mogelijk is dat het incident de oorzaak is van de lichamelijke en psychische problemen waar hij nu nog steeds mee kampt.
1.2.
[eiser] vordert – samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van vergoeding van geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten bedrage van in totaal € 27.164,57 en de kosten van de aanschaf van meerdere PTSS hulphonden van € 114.600.
1.3.
[gedaagde] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de vordering van [eiser] is verjaard. [eiser] heeft zich ter zitting aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De rechtbank dient een beroep op verjaring te behandelen voordat zij inhoudelijk aan een beoordeling van de vorderingen toekomt. Bij een succesvol beroep op verjaring wordt aan een inhoudelijke behandeling van de vorderingen niet meer toegekomen.
1.4.
De verjaringstermijn voor de onderhavige vordering bedraagt vijf jaren. Dit houdt in dat [eiser] binnen vijf jaren na het incident, dan wel na het bekend worden met de gevolgen samenhangende met het incident, bij [gedaagde] aanspraak had moeten maken op schadevergoeding.
1.5.
Het incident heeft plaatsgevonden in 2006. Direct na het incident heeft [eiser] aangifte van mishandeling gedaan bij de politie. De verklaring van [eiser] tijdens de zitting over het incident komt bijna letterlijk overeen met zijn aangifte en geeft weer hoe het incident volgens [eiser] is verlopen. Kort na het incident heeft [eiser] hulp gezocht in verband met nachtmerries en het feit dat hij het incident herbeleefde. Het incident was
– zoals hij dat ter zitting zelf benoemde – voor [eiser] een keerpunt in zijn leven. De rechtbank heeft van [eiser] gehoord hoe hij het incident heeft ervaren en daarvan thans nog steeds de gevolgen ondervindt.
1.6.
In 2007 heeft [eiser] bij het gerechtshof te Amsterdam geklaagd over het feit dat de officier van justitie had besloten [gedaagde] niet te vervolgen vanwege mishandeling. Uit de beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof blijkt dat [eiser] in die procedure “
stelt dat hij nog steeds lichamelijke en psychische klachten van het gebeurde ondervindt”.
1.7.
Uit deze beschikking van het gerechtshof te Amsterdam blijkt dat [eiser] relatief snel na het incident bekend was met de gevolgen van het incident. [eiser] heeft zijn dagvaarding pas op 5 september 2018 uitgebracht. Op dat moment waren er meer dan vijf jaren verstreken sinds het incident, dan wel het bekend worden met de psychische en lichamelijke gevolgen van het incident. Het is de rechtbank niet gebleken dat [eiser] de verjaring heeft gestuit. Dit leidt tot de conclusie dat [eiser] zijn vordering te laat heeft ingesteld en dat deze dus inmiddels is verjaard.
1.8.
Doordat de vordering is verjaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de vordering en dus ook niet aan de beantwoording van de vraag van [eiser] , zoals hiervoor weergegeven in 1.1. Ook zal de rechtbank niet vaststellen wat er daadwerkelijk tijdens het incident is gebeurd. De vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
1.9.
Gelet op de uitkomst van de procedure zal [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. [gedaagde] heeft verzocht een volledige proceskostenveroordeling uit te spreken. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken dat de kosten forfaitair vastgesteld dienen te worden.
Dit houdt in dat [eiser] het griffierecht van € 1.565,- van [gedaagde] dient te betalen. Bovendien dient [eiser] voor het salaris van de advocaat van [gedaagde] het liquidatietarief van € 1.707,- per punt te betalen. De rechtbank kent aan het indienen van de conclusie van antwoord alsmede de mondelinge behandeling beide een punt toe zodat [eiser] aan salaris gemachtigde een bedrag van € 3.414,- dient te betalen. De proceskosten bedragen in totaal (1.565 + 3.414 =) € 4.979,-. De rechtbank verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.979,00 (vierduizend negenhonderdnegenenzeventig euro),
2.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
2.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit mondelinge vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, mr. J.S. Reid en mr. E.M. Deen en op 25 juni 2019 in het openbaar uitgesproken.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
griffier
rechter (voorzitter)