Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
15/050405-19(P)
Rechtbank Noord-Holland
Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, waarbij zij zich baseerde op stemherkenning door verbalisanten en observaties van ontmoetingen tussen de verdachte en een medeverdachte. De verdediging heeft echter betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft de bewijsvoering kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte een aandeel had in de cocaïnehandel, het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevatte om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte daadwerkelijk in cocaïne heeft gehandeld. De stemherkenningen, die het enige bewijs vormden, waren niet betrouwbaar genoeg en konden niet als bewijs worden gebruikt. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en gelast dat het in beslag genomen geldbedrag van € 3106,20 aan de verdachte werd teruggegeven.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.