ECLI:NL:RBNHO:2019:6128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
15/057901-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging; bewezenverklaring openlijke geweldpleging

Op 28 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 9 maart 2019 in Zwaag, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij in een sportcafé. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit.

Wat betreft de openlijke geweldpleging, erkende de rechtbank dat de verdachte het slachtoffer een klap had gegeven, maar kon niet bewezen worden dat hij ook betrokken was bij het geweld dat volgde toen het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt en sprak hem ook van dit feit vrij. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging in de sportkantine, waar hij het slachtoffer had geslagen en geschopt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers en de omstanders. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank benadrukte dat uitgaansgeweld een grote impact heeft op de samenleving en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/057901-19 (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. van Kooij en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Bloemendaal, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:Primairhij op of omstreeks 9 maart 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, in [sportcafé] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht en terwijl die [slachtoffer] over de grond kroop/strompelde) met geschoeide voet heeft geschopt en/of getrapt in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen diens nek/hals/bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 9 maart 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, in een (sport)kantine, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten: [slachtoffer] door een en/of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
- te schoppen en/of te trappen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen de nek/hals en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer] ;
Feit 2:Primair
hij op of omstreeks 9 maart 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, op de openbare weg op of aan de [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenbloedingen, schedelfracturen en/of (ander) hersenletsel, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] een of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of
- (met geschoeide voet) te schoppen en/of te trappen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd;
Subsidiairhij op of omstreeks 9 maart 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op de openbare weg op of aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten: [slachtoffer] door een en/of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
- te schoppen en/of te trappen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de rug en/of tegen de zij, althans tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft verzocht verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrij te spreken, wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, zowel in de primaire als in de subsidiaire variant, nu in het dossier geen, althans onvoldoende, bewijs voorhanden is om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte verantwoordelijk is voor de mishandeling die zich buiten heeft afgespeeld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
VrijspraakTen aanzien van feit 1 primair (in het sportcafé)
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling vereist dat bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de stukken in het dossier valt niet af te leiden dat sprake was van zogenaamd ‘vol opzet’. Ook de officier van justitie is blijkens haar requisitoir niet van ‘vol opzet’ uitgegaan, maar van voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op zwaar lichamelijk letsel van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het dossier volgt dat verdachte op 9 maart 2019 in de sportkantine aangever één rake schop tegen het lichaam heeft gegeven. Ter terechtzitting zijn de tot het dossier behorende beelden bekeken, waarop te zien is dat verdachte deze rake schop aan het slachtoffer uitdeelt. Over de impact van die schop volgt uit de beelden het volgende. Het slachtoffer is op moment dat hij geraakt wordt net bezig om vanaf de grond weer op te staan (nadat door meerdere personen geweld op hem is uitgeoefend). De rake schop heeft er niet toe geleid dat die beweging van zich weer oprichten wordt onderbroken. Aangever maakt geen tegengestelde beweging (achterover), het opstaan vanaf de grond gebeurt in een vloeiende beweging en wordt niet zichtbaar onderbroken. Andere aanwijzingen over de kracht waarmee de schop uitgevoerd is zijn niet aanwezig. De rechtbank kan aan de hand van deze waarneming, noch uit andere stukken in het dossier dan ook niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de schop van dusdanige kracht is geweest dat de aanmerkelijke kans bestond dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou optreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ten aanzien van feit 2 (buiten het sportcafé)
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit, in de primaire noch de subsidiaire variant. Verdachte zal van feit 2 worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat aangever op 9 maart 2019 door buiten het sportcafé op hem uitgeoefend geweld zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaande uit hersenbloedingen en schedelfracturen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) zware mishandeling (primair) dan wel openlijke geweldpleging waarbij dusdanig geweld is gebruikt dat bij aangever voornoemd letsel is ontstaan (subsidiair). De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Het dossier bevat voldoende aanwijzingen om vast te kunnen stellen dat verdachte het slachtoffer buiten het sportcafé een klap heeft gegeven, waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen. Immers [getuige 1] verklaart te hebben gezien dat verdachte het slachtoffer buiten het sportcafé heeft geslagen, waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] , inhoudende dat kort nadat hij buiten zag dat het slachtoffer niet meer stond maar op de grond lag, de man van wie de foto is gemaakt in zijn bijzijn heeft gezegd: “ik heb hem neergeslagen, wat dan nog”. Ter zitting is voldoende komen vast te staan dat de man van wie de foto is gemaakt verdachte betreft.
Wat echter niet kan worden vastgesteld, is enige betrokkenheid van verdachte bij het vervolgens op het op de grond liggende slachtoffer uitgeoefende geweld. Evenals de officier van justitie op basis van het dossier blijkens haar requisitoir heeft aangenomen, gaat de rechtbank er van uit dat aangever buiten, toen hij op de grond lag, door meerdere, onbekend gebleven, personen is geslagen en geschopt. Aldus verklaart [getuige 3] (vriendin van het slachtoffer). Ook verdachte zelf verklaart dat een groep van ongeveer 5 personen buiten geweld op het slachtoffer is gaan uitoefenen. De verklaring van verdachte houdt tevens in dat hij buiten eerst wel in contact was met het slachtoffer (onder andere door diens arm vast te houden), maar zich heeft gedistantieerd van de situatie op het moment dat de andere personen het slachtoffer vervolgens benaderden. Dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad als medepleger of openlijk in vereniging met anderen (zoals subsidiair ten laste gelegd) bij het uitoefenen van het geweld op het slachtoffer nadat hij op de grond lag, volgt niet uit het dossier of het onderzoek ter terechtzitting en is derhalve niet komen vast te staan.
Dat door het geweld dat verdachte zelf buiten op het slachtoffer heeft uitgeoefend zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, volgt niet uit het dossier. Dat verdachte betrokken is geweest bij het verder op het slachtoffer uitgeoefende geweld zoals gezegd evenmin. Dit betekent dat algehele vrijspraak voor het onder 2 ten laste feit gelegde moet volgen.
3.3.2
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit subsidiaire feit heeft bekend en door of namens hem daarvoor geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2019;
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] d.d. 10 maart 2019 (dossierpagina 134);
  • een proces-verbaal van bevindingen door [verbalisanten] d.d. 18 maart 2019 (dossierpagina’s 67 t/m 70).
3.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:Subsidiairhij op 9 maart 2019 te Zwaag, gemeente Hoorn, openlijk, te weten, in een sportkantine, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door:
- te slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- te schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen huls dient te worden onttrokken aan het verkeer en het in beslag genomen schoeisel (schoen) kan worden teruggegeven aan verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in een sportcafé waar op dat moment een feestje gaande was. Aangever is hierbij door meerdere personen tegen het lichaam geschopt en geslagen. Verdachte heeft zich met een situatie bemoeid waar hij niets mee te maken had. Hij heeft aangever, die op dat moment op handen en voeten over de grond kroop, hierbij zonder enige reden geschopt. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen en dat van slachtoffers van uitgaansgeweld in het bijzonder. Bovendien heeft verdachte het bewezen verklaarde feit in een kantine/café gepleegd waar op dat moment veel mensen aanwezig waren, ook mensen die niets met de situatie van doen hadden. Dergelijke strafbare feiten maken grote indruk op omstanders die (ongewild) getuige zijn van dit soort geweld in het uitgaanscircuit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict (uitgaansgeweld) onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit de oplegging van een (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, waardoor de rechtbank aanleiding ziet een lagere straf op te leggen dan gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf (5) weken als passend en geboden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van drie (3) weken daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten schoeisel (schoen), dient te worden teruggegeven aan verdachte, zoals ook door de officier van justitie gevorderd.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat de huls, die niet onder verdachte in beslag is genomen en die niet aan hem toebehoort, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De rechtbank zal aldus gelasten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijf (5) weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
drie (3) weken,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van: schoeisel (schoen).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: een huls
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Steijnen, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2019.
mr. E.J.M. Tuijp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.