ECLI:NL:RBNHO:2019:612

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5552
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en weigering urgentieverklaring in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 januari 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een 61-jarige alleenstaande vrouw die in een schuldsaneringstraject zit. Verzoekster had een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, maar deze was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster niet kon aantonen dat zij in een schrijnende situatie verkeerde die een urgentieverklaring rechtvaardigde. Verzoekster had haar woning op 13 januari 2019 moeten verlaten en beschikte niet over vervangende woonruimte. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij passende woningen had geweigerd en dat de medische situatie van verzoekster niet voldoende was onderbouwd om aan te nemen dat zij in een levensontwrichtende woonsituatie verkeerde. De voorzieningenrechter benadrukte echter dat de woonsituatie van verzoekster onwenselijk is en dat verweerder haar aanvraag tot opvang met spoed moet afhandelen. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, werd genomen zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5552
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. A.I. de Haan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder,
(gemachtigde: M. Eerens).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. De gemachtigde van verzoekster heeft bij faxbericht van 21 januari 2019 verzocht verzoekster kwijtschelding te verlenen van het griffierecht en het reeds betaalde griffierecht aan haar terug te storten. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek af. Een beroep op betalingsonmacht moet worden gedaan voor het einde van de betalingstermijn, in dit geval dus op uiterlijk op 11 januari 2019. Het verzoek is te laat gedaan en gesteld noch gebleken is dat daarvoor een verontschuldigbare reden bestaat.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekster is een 61-jarige alleenstaande vrouw. Zij ontvangt een WIA-uitkering en zit sinds oktober 2016 in de WSNP-schuldsaneringsregeling. Om haar schulden (deels) te kunnen voldoen, heeft de bewindvoerder de eigen woning van verzoekster ( [adres 1] ) verkocht. Verzoekster heeft haar woning op 13 januari 2019 moeten verlaten. Zij beschikt niet over (tijdelijke) vervangende woonruimte.
Verzoekster heeft diverse medische klachten, waaronder COPD, astma en diabetes. Zij is in het verleden meermaals geopereerd, laatstelijk aan een nekhernia. Zij gebruikt hiervoor medicijnen. Verzoekster is onder behandeling bij de longarts, oogarts en internist en moet vaak naar het ziekenhuis.
Verzoekster heeft een woonduur opgebouwd vanaf 5 oktober 2000 en een inschrijftijd van 21 januari 2004.
4. Op 15 november 2018 heeft verzoekster op sociaal-medische gronden bij verweerder een urgentieverklaring aangevraagd. Deze aanvraag is behandeld door de Urgentiecommissie, die aan verweerder op 10 december 2018 heeft geadviseerd het verzoek af te wijzen. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
5. Bij de beoordeling van het verzoek is, geldt als juridisch kader het volgende.
Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Haarlemmermeer 2018 (hierna: Huisvestingsverordening) weigeren burgemeester en wethouders de urgentieverklaring indien naar hun oordeel de aanvrager het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kon voorkomen of het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze kon oplossen.
In artikel 2.2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels urgentieregeling 2018 (hierna: de beleidsregels) is over de weigeringsgrond, opgenomen in artikel 2.2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening, bepaald dat daarvan – voor zover hier van belang – in ieder geval sprake is als
  • de aanvrager in de periode dat aannemelijk werd dat hij een huisvestingsprobleem zou krijgen niet zo vaak als mogelijk heeft gereageerd op het woningaanbod van een corporatie, terwijl dit mogelijk het woonprobleem had kunnen oplossen, en/of aanbod heeft geweigerd;
  • de aanvrager, gelet op de ernst en aard van het huisvestingsprobleem, binnen een redelijke termijn, gelet op zijn inschrijfduur als woningzoekende, zelf geacht wordt een woning te kunnen vinden.
Op grond van artikel 2.5.11 van de Huisvestingsverordening zijn burgemeester en wethouders, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om in bijzondere omstandigheden toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
6. Aan de weigering aan verzoekster een urgentieverklaring te verlenen heeft verweerder blijkens het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoekster het huisvestingsprobleem redelijkerwijs had kunnen voorkomen of dat zij het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze had kunnen oplossen. Verzoekster heeft namelijk een verblijfsduur opgebouwd vanaf 5 oktober 2000 en een inschrijftijd vanaf 21 januari 2004, waarmee het mogelijk moet zijn om het woonprobleem binnen een redelijke termijn op te lossen. Dat dit kan blijkt uit de omstandigheid dat verzoekster reeds diverse woningen aangeboden heeft gekregen en geweigerd. Verweerder ziet voorts geen reden om in dit geval de hardheidsclausule toe te passen.
7. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekster totdat op haar bezwaar is beslist moet worden beschouwd alsof zij in het bezit is van een urgentieverklaring op sociaal-medische gronden, dan wel een zogenoemde midstay-urgentieverklaring. Zij voert daartoe aan dat zij sinds juni 2018 wekelijks op alle woningen reageert, waaronder seniorenwoningen, maar dat de meeste woningen te duur zijn en dat zij veelal niet valt in de leeftijdscategorie van woningen waarvoor zij vanuit financieel oogpunt in aanmerking komt. Ook met behulp van maatschappelijk werk en diverse andere instanties is het niet gelukt een woning te verkrijgen, ook niet met een inschrijfduur van achttien jaar. Wanneer ze wordt uitgenodigd voor een bezichtiging, dan gaat ze daar altijd heen. Verzoekster stelt dat zij drie tot vier aanbiedingen heeft gehad voor woningen waar zij dan op positie veertien of zeventien stond en dat zij tweemaal een woning heeft geweigerd omdat na bezichtiging bleek dat deze niet geschikt was. Verzoekster stond ook voor die woningen echter niet op de eerste positie. Verzoekster geeft aan een urgentieverklaring op grond van medische gronden te hebben aangevraagd omdat is gebleken dat met wekelijks reageren sinds juni 2018 zij nooit een hogere positie dan 10 heeft bereikt. Verzoekster is van mening dat aan haar medische situatie bij de behandeling van haar aanvraag onvoldoende aandacht is geschonken.
8.1
Verweerder heeft ter zitting het bestreden besluit nader toegelicht. Niet in geschil is dat verzoekster steeds zo vaak als mogelijk heeft gereageerd op het beschikbare woningaanbod. Verweerder werpt verzoekster met name tegen dat zij meermalen een aangeboden woning heeft geweigerd. Hij heeft, eerst ter zitting, concreet vijf woningen genoemd die verzoekster in de afgelopen periode heeft geweigerd en hij heeft daarbij een uitdraai uit het systeem overgelegd waarop de reacties van verzoekster op het woningaanbod in de periode van 17 juli 2018 tot en met 15 januari 2019 en het resultaat daarvan zijn vermeld. De door verweerder genoemde vijf woningen zijn ter zitting besproken en verzoekster heeft per woning haar reactie gegeven.
8.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet komen vast te staan dat verzoekster passende woonruimte heeft geweigerd. Daartoe wordt per ter zitting besproken woning het volgende overwogen.
- [adres 2]
Verzoekster heeft verklaard dat zij deze woning, ondanks de uitnodiging daartoe, niet heeft kunnen bezichtigen omdat ze op dat moment een afspraak in het ziekenhuis had. Blijkens de overgelegde printscreen van deze woning bedraagt de huur € 720,42 per maand. Niet in geschil is dat verzoekster gelet op haar inkomen maximaal een huur van € 597,00 per maand kan betalen. Zij heeft wel op deze woning gereageerd, omdat er in die week geen andere geschikte woning was, maar toen bleek dat er ook nog € 52,91 servicekosten per maand moeten worden betaald. Daarop heeft zij aangegeven die kosten niet te kunnen opbrengen. Verzoekster kan gelet op de genoemde omstandigheden niet worden tegengeworpen dat zij deze woning heeft geweigerd.
- [adres 3]
In het door verweerder overgelegde overzicht staat bij deze woning 'Principe acceptatie'. Uit dit overzicht valt niet af te leiden dat verzoekster deze woning heeft geweigerd. Nu verweerder hierop ter zitting geen nadere toelichting heeft kunnen geven, kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat verzoekster deze woning heeft geweigerd.
- [adres 4]
Dit betreft een portiekflat op de tweede verdieping zonder lift. Verzoekster voert aan dat deze woning voor haar ongeschikt is omdat zij moeilijk trappen kan lopen. Verzoekster heeft voorts onweersproken gesteld dat de medewerkster van de corporatie toen zij bij de bezichtiging met veel moeite de trappen had beklommen tegen verzoekster heeft gezegd dat deze woning voor verzoekster niet geschikt is. Dat verzoekster deze woning niet heeft geaccepteerd kan haar onder deze omstandigheden niet worden tegengeworpen.
- [adres 5]
Verzoekster heeft onweersproken gesteld dat voor deze woning een verplichte overnamesom van € 2.000,00 gold. Dat verzoekster niet bereid was die te betalen kan haar, gezien haar inkomen en de omstandigheid dat zij in een schuldsaneringstraject zit, niet worden verweten.
- [adres 6]
Verzoekster heeft met betrekking tot deze woning verklaard dat zij bij de bezichtiging aanvankelijk op een verkeerd adres stond, dat zij toen contact heeft opgenomen met de medewerkster die de bezichtiging begeleidde en dat die haar toen het juiste adres heeft doorgegeven. Daar aangekomen meldde de aanwezige medewerkster dat verzoekster te laat was en dat de woning niet meer bezichtigd kon worden.
8.3
Gelet op hetgeen hiervoor onder 8.1 en 8.2 is overwogen kan de gehanteerde weigeringsgrond zoals verweerder die ter zitting heeft geconcretiseerd (te weten: dat verzoekster in de periode dat aannemelijk werd dat zij een huisvestingsprobleem zou krijgen aanbod heeft geweigerd) in bezwaar geen stand houden voor zover die is gebaseerd op de besproken vijf woningen.
9.1
Daarmee kan echter niet nu reeds met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat aan verzoekster in bezwaar alsnog een urgentieverklaring moet worden verstrekt. Daarvoor moet immers beoordeeld worden of verzoekster voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor de gevraagde urgentie op sociaal-medische gronden. Ook voor verlening van de door verzoekster genoemde midstay-urgentieverklaring geldt dat er een urgentiegrond moet zijn. De vereiste medische beoordeling heeft verweerder nog niet gemaakt.
De door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening heeft een verstrekkend karakter. Voor het toewijzen van een dergelijke verstrekkende voorziening is alleen plaats als nu al met voldoende zekerheid vast staat dat verzoekster voldoet aan de voorwaarden voor een sociaal-medische urgentie. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier niet aan de orde.
9.2
Uit de medische stukken die zich bij de gedingstukken bevinden blijkt dat verzoekster veelvuldig het ziekenhuis bezoekt, veel medicijnen gebruikt en op 11 oktober 2018 is geopereerd aan een nekhernia. Hoewel de voorzieningenrechter hieruit begrijpt dat verzoekster met de nodige medische problemen te kampen heeft, kan uit deze stukken niet concreet worden afgeleid welke medische beperkingen verzoekster heeft. De voorzieningenrechter kan op grond van enkel deze stukken, dus zonder nader onderzoek en zonder eventuele aanvullende medische informatie, niet vaststellen dat verzoekster vanwege 'ernstige medische beperkingen' in een 'levensontwrichtende woonsituatie' (zoals bedoeld in artikel 2.5.8a van de Huisvestingsverordening) verkeert. De voorzieningenrechter kan daarom niet op die beoordeling vooruitlopen. Om dezelfde reden kan ook niet reeds nu worden geoordeeld dat verzoekster in een zodanig schrijnende situatie bevindt dat met toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring moet worden verleend.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Het voorgaande neemt niet weg dat de woonsituatie van verzoekster zoals zij die ter zitting heeft beschreven en die door verweerder niet is betwist (zwervend van adres naar adres en incidenteel overnachten in een auto) bijzonder onwenselijk is en op zo kort mogelijke termijn moet worden beëindigd. Verweerder dient een tot opvang strekkende aanvraag van verzoekster dan ook met de grootst mogelijke voortvarendheid af te handelen.
11. Nu het verzoek wordt afwezen, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.