ECLI:NL:RBNHO:2019:6087

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
C/15/289748 / FA RK 19-3306
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz in het kader van een strafzaak met forensische kliniek advisering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2019 een beschikking gegeven inzake een aanvraag voor een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. Betrokkene, die verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Zaanstad, is onderwerp van een strafzaak bij de meervoudige strafkamer. In een Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt geadviseerd om betrokkene te plaatsen in een forensische kliniek onder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de beslissing over de voorlopige machtiging aangehouden.

De officier van justitie heeft op 14 juni 2019 een verzoek ingediend voor de voorlopige machtiging, waarbij een geneeskundige verklaring is overgelegd. Tijdens de zitting op 20 juni 2019 zijn verschillende personen gehoord, waaronder de psychiater en de advocaat van betrokkene, mr. G.Th. Offreins. De psychiater heeft in zijn verklaring aangegeven dat er sprake is van een psychotische stoornis en gevaar voor derden. De raadsman betwist echter de geldigheid van de geneeskundige verklaring, omdat betrokkene zonder tolk is gesproken, wat volgens hem niet voldoet aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek zonder tolk niet voldoet aan de eisen van artikel 5 van de Wet Bopz, maar heeft besloten om het verzoek niet af te wijzen. In plaats daarvan heeft de rechtbank de officier van justitie de gelegenheid gegeven om binnen twee weken een nieuwe geneeskundige verklaring over te leggen. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de Bopz-maatregel losstaat van de strafzaak en dat de beslissing over de voorlopige machtiging aanhangig blijft tot 18 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige machtiging
zaak-/rekestnr.: C/15/289748 / FA RK 19-3306
beschikking van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2019,
naar aanleiding van het door de officier van justitie op 14 juni 2019 ingediende verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging om:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in Penitentiair Psychiatrisch Centrum, Justitieel Complex Zaanstad, te Westzaan,
hierna: betrokkene,
te doen opnemen en verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis.

1.Procedure

Bij het verzoek is overgelegd een geneeskundige verklaring.
Op 20 juni 2019 zijn de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.Th. Offreins,
- [psychiater] , psychiater.
Tevens is ten behoeve van betrokkene bijstand verleend door een tolk in de Arabische taal.

2.Beoordeling

Bij het verzoek is overgelegd een geneeskundige verklaring ex artikel 5 wet Bopz.
Allereerst is de vraag of het onderzoek dat aan de verklaring ten grondslag ligt aan de wettelijke vereisten voldoet. In de verklaring is vermeld: “ NB Gesprek zonder tolk, in enigszins gebrekkig Nederlands, belangrijkste communicatie lukt wel.” De psychiater komt, aldus de verklaring, mede op grond van informatie van behandelaren en het lezen van (de conclusie van) het over betrokkene op 28 februari 2019 door het Pieter Baan Centrum (hierna PBC) uitgebrachte rapport tot het oordeel dat sprake is van een stoornis: overige
(inclusief ongespecificeerde) psychotische stoornissen. Voorts is sprake van gevaar, namelijk gevaar voor (ernstig) letsel naar derden en gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde. De informatie daaromtrent stond in de verstrekte juridische informatie (justitiële documentatie register en PBC rapport) en werd toegelicht door zijn behandelaren. De psychiater vermeldt tenslotte dat de Bopz maatregel is aangevraagd terwijl er tegelijkertijd in het pro justitia rapport van het PBC geadviseerd wordt betrokkene te plaatsen in een forensische kliniek met een artikel 37. In principe voldoet betrokkene aan de criteria van de Bopz. Het heeft de voorkeur om betrokkene te plaatsen in een forensische setting met een artikel 37, zodat van daaruit een gecontroleerde resocialisatie kan worden voorbereid, aldus de onafhankelijke psychiater in de geneeskundige verklaring.
De raadsman is van mening dat de geneeskundige verklaring niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijke verklaring worden gesteld, nu de psychiater betrokkene zonder bijstand van een tolk heeft gesproken en betrokkene niet of nauwelijks de Nederlandse taal machtig is. De raadsman zelf heeft hem alleen kunnen spreken met behulp van een tolk. Ook uit het rapport van het PBC blijkt dat daar onderzoeken en gesprekken plaatsvonden met behulp van een tolk/de tolkentelefoon. De raadsman concludeert primair dat het verzoek moet worden afgewezen wegens het ontbreken van een aan de wettelijke vereisten voldoende geneeskundige verklaring. Subsidiair dient zijns inziens het verzoek afgewezen te worden omdat de onafhankelijke psychiater tot een andere diagnose is gekomen dan de behandelaars in de PPC en het PBC. Bovendien is, aldus de raadsman, geen sprake van gevaar. Betrokkene heeft slechts last van agressie als hij de bureaucratie hier in Nederland niet begrijpt en overigens is hij van de ene strafzaak waarover de onafhankelijke psychiater in zijn verklaring spreekt vrijgesproken. Betrokkene heeft een vangnet, hij heeft (nu nog) een woning, hij heeft regelmatig contact met vluchtelingenwerk en hij is bereid contact te leggen met Ipsy om vrijwillig verder ambulant behandeld te worden.
De rechtbank stelt voorop dat de door de officier van justitie bij het verzoek overgelegde geneeskundige verklaring een belangrijk stuk is dat de basis vormt van de beoordeling van het verzoek door de rechtbank. De beoordeling of voor het onderzoek in het kader van opstellen van een geneeskundige verklaring een tolk noodzakelijk is, is in beginsel aan de psychiater. De rechter heeft echter ambtshalve de taak er op toe te zien of het onderzoek terecht zonder tolk heeft kunnen plaatsvinden. Uit hetgeen ter zitting door de behandelend psychiater is verklaard over de communicatie met betrokkene door gebruikmaking van een tolk/ de tolkentelefoon dan wel Arabisch sprekende collega’s, door wat de raadsman heeft verklaard over zijn communicatie met zijn cliënt waarvoor een tolk noodzakelijk is en de ervaring van de rechtbank zelf ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het onderzoek zonder tolk geen onderzoek is in de zin van artikel 5 van de wet Bopz. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat dit niet onmiddellijk moet leiden tot afwijzing van het verzoek, maar dient te leiden tot aanhouding van het verzoek om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een nieuw geneeskundig onderzoek te laten doen en een nieuwe geneeskundige verklaring over te leggen, die de toets der kritiek wel kan doorstaan.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij van oordeel is dat de beoordeling van de onderhavige Bopz maatregel dient te geschieden los van de vraag of de artikel 37 Sr maatregel wel of niet door de meervoudige strafkamer in de aanhangige strafzaak zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft in zijn schriftelijke onderbouwing van het verzoek uitgelegd dat het onderhavige verzoek wordt gedaan als vangnet voor het geval de eis van de officier van justitie tot oplegging van de maatregel ex artikel 37 Sr in de strafzaak, waarin donderdag 27 juni 2019 uitspraak zal worden gedaan, niet zou worden gevolgd. De rechtbank oordelend over de voorlopige machtiging op grond van de wet Bopz staat daar geheel buiten en haar beoordeling staat daar dan ook geheel los van.
De rechtbank zal de officier van justitie in de gelegenheid stellen binnen twee weken na heden een nieuwe geneeskundige verklaring aan de rechtbank over te leggen. De officier van justitie wordt verzocht de rechtbank ook te informeren over de gevolgen van de uitspraak van de meervoudige strafkamer, zodat duidelijk is of het onderhavige verzoek wordt gehandhaafd en of de procedure dient te worden overgedragen aan een andere rechtbank afhankelijk van de plaats waar betrokkene tegen die tijd verblijft.
De door de raadsman naar voren gebrachte argumenten zullen zo nodig later verder worden besproken en beoordeeld.

3.Beslissing

De rechtbank:
houdt iedere beslissing op het verzoek tot verlening van een voorlopige machtiging aan tot 18 juli 2019 en stelt de officier in de gelegenheid binnen veertien dagen na heden een nieuwe geneeskundige verklaring in de zin van artikel 5 wet Bopz over te leggen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, in tegenwoordigheid van
W. van den Bergh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.