6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn (inmiddels ex-) partner door haar in het gezicht te slaan, tegen de grond te gooien/duwen, haar hoofd tegen de muur te duwen/slaan en tegen haar lichaam te stampen en of schoppen. Hierdoor heeft zij gecompliceerde botbreuken in haar hand en voet en een hersenschudding opgelopen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook het vertrouwen in anderen en het gevoel van veiligheid dat bij uitstek in een relatie mag worden verwacht, wordt door dergelijk handelen ondermijnd. Daarbij betrekt de rechtbank dat de mishandeling plaatsvond in de eigen woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen, en in het bijzijn van hun gezamenlijke dochter van zeven jaar oud en zoon van enkele weken oud. Van slachtoffers van huiselijk geweld is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog gedurende lange tijd de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Uit de door de voorzitter ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat ook het slachtoffer in deze zaak nog altijd met name de psychische gevolgen ondervindt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van het huisverbod dat vanwege voornoemde mishandeling aan hem was opgelegd door op meerdere momenten telefonisch contact op te nemen met het slachtoffer en hun dochtertje. Dit is een kwalijk feit nu het huisverbod ertoe diende rust en veiligheid te gunnen aan de in dat huisverbod genoemde personen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld en hij zich in het verleden eerder aan huiselijk geweld heeft schuldig gemaakt. Bovendien liep hij nog in de proeftijd van twee recente veroordelingen. Dit heeft verdachte er klaarblijkelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van voornoemde Pro Justitia rapportages van 21 juni 2019. Uit het rapport van GZ-psycholoog [psycholoog] blijkt onder meer het volgende.
Betrokkene is, nadat hij vanaf zijn twaalfde gedragsstoornissen heeft laten zien en er in 1997 getracht is gezinsbehandeling op te starten, in verschillende jeugdinstellingen in behandeling geweest. Daarna is hij onder meer via de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in de psychiatrische zorg gekomen. Sindsdien is hij in de psychiatrische zorg gebleven, afgewisseld met zo nu en dan periodes waarin hij zich hieraan onttrokken heeft. Betrokkene is onder meer in een FPA opgenomen geweest en recentelijk (tot februari 2019) in een FPK. De laatste jaren bleek betrokkene moeilijk in te stellen op antipsychotische medicatie, mede ten gevolge van het ontbreken van ziektebesef en zijn weigering deze medicatie te verhogen. De afgelopen jaren zijn er verschillende agressieve uitingen en/of bedreiging geweest van betrokkene, waarbij onder meer familie en hulpverleners slachtoffer waren.
Het is niet mogelijk gebleken binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg het psychiatrisch toestandsbeeld van betrokkene op zo’n wijze te stabiliseren, dat hij zich niet meer op ontwrichtende en agressieve wijze schuldig maakt aan het benadelen en/of beschadigen van anderen. Zijn weigering om mee te gaan in de wens van behandelaars om medicatie te verhogen is daarbij vooral van belang. De kans op herhaling van soortgelijke delicten wordt hoog ingeschat. Behandeling in een meer dwingend kader is noodzakelijk. Geadviseerd wordt daarom om betrokkene te laten behandelen in het kader van TBS met dwangverpleging. Dit is naar het oordeel van de rapporteur de enige mogelijkheid om het recidivegevaar voldoende beperkt te kunnen houden. TBS met voorwaarden is naar de mening van rapporteur niet geïndiceerd, omdat betrokkene zich in de loop van onderhavig onderzoek diverse keren heeft verzet tegen TBS. Het feit dat ziektebesef bijna voortdurend afwezig is, maakt bovendien een behandeling van TBS met voorwaarden onuitvoerbaar, zoals de psychiatrische behandeling van betrokkene de afgelopen jaren ook steeds problematisch verliep. Bovendien is de afgelopen jaren gebleken dat hij binnen de reguliere GGZ niet in staat is zich met enige regelmaat aan afspraken te houden.
De rechtbank constateert dat ook psychiater [psychiater] adviseert om aan verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen. Hij heeft onder meer het volgende in het rapport opgenomen.
De kans op recidive wordt sterk bepaald door de combinatie van de schizoaffectieve stoornis, persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid en middelenproblematiek, met daarnaast het beperkte ziektebesef en het terugkerend ontbreken van motivatie voor medicatiegebruik. Indien betrokkene zich gekrenkt of gefrustreerd voelt door een derde zal dit een trigger zijn. Een betere dagstructuur/dagbesteding, een uitgebreider en gezonder sociaal netwerk en een woonsituatie onder supervisie kunnen beschermend werken.
De persoonlijkheidsproblematiek en dan in het bijzonder zijn agressieregulatie is niet te behandelen omdat het stabiliseren van de schizoaffectieve stoornis steeds op de voorgrond staat. Vanwege de ernstige agressie die betrokkene in het verleden liet zien, zeker als hij manisch-psychotisch was, wordt betrokkene bij een decompensatie enkel nog op de FPK opgenomen en niet meer in de behandelkliniek van de GGZ-instelling waar hij behandeld wordt. De behandeling op de FPK verliep echter moeizaam vanwege de problemen in de medicatietrouw, zijn ziektebesef en zijn agressie, ook al vond deze plaats met een RM. Zodoende lijken opnames nooit zo langdurig te zijn geweest dat de verschillende psychiatrische stoornissen uitvoerig behandeld konden worden, immers zou dat een te grote druk op de behandelrelatie gezet hebben waardoor betrokkene zich geheel niet meer aan de voorwaarden zou hebben gehouden. Er is sprake van een zorgelijk beeld, waarbij het van belang is dat de schizoaffectieve stoornis voldoende behandeld wordt, de medicatie geoptimaliseerd wordt door o.a. zo nodig het toevoegen van een stemmingsstabilisator, betrokkene medicatietrouw is en daarnaast dat hij abstinent wordt van middelen, die een negatieve invloed hebben op zijn agressieregulatie en schizoaffectieve stoornis. Daarna kan er pas een behandeling plaatsvinden voor zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis die langdurig zal moeten zijn. Tevens dient in de behandeling rekening gehouden te worden met zijn zwakbegaafdheid om betrokkene voldoende van de behandeling te laten profiteren. Verwacht wordt dat een langdurige, klinische behandeling nodig zal zijn waarbij er toegewerkt dient te worden naar beschermd wonen.
Deze behandeling, met de klinische start op een FPK, kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Gezien het beperkte ziektebesef en de vaak ontbrekende motivatie voor behandeling met medicatie, gezien de moeizame samenwerking met zijn behandelaar vanwege de moeite die hij heeft om de voorwaarden van zijn RM na te komen en vanwege het feit dat hij zich eerder heeft onttrokken aan reclasseringstoezicht, lijkt een voorwaardelijk kader echter niet haalbaar en tevens lijkt behandeling op een FPK niet afdoende. Een andere optie is een TBS maatregel, waarbij om de hiervoor genoemde redenen TBS met voorwaarden ook niet als haalbaar wordt gezien. TBS met dwangverpleging is dan ook het meest aangewezen kader waarin de behandeling geboden kan worden die nodig is om het recidiverisico te verlagen.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 juni 2019 van [reclasseringswerker] , reclasseringswerkster bij GGZ Fivoor Leiden. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Eerder aan betrokkene opgelegde interventies hebben niet geleid tot een gedragsverandering/verkleining van het recidiverisico. Het ontbreekt betrokkene aan inzicht in zijn problematiek en betrokkene wil de regie behouden aangaande zijn behandeling en medicatieverstrekking. Ondanks de lopende ambulante behandeling voorafgaand aan het tenlastegelegde bij GGZ Inforsa is er, gezien het huidige tenlastegelegde en de eerdere veroordelingen aangaande geweldsfeiten, tot op heden sprake van agressie jegens onder meer personen. De kans op letselschade wordt derhalve tevens ingeschat als hoog.
Betrokkene heeft diverse behandelingen gevolgd binnen verschillende (forensische) kaders. Hij is in het verleden reeds driemaal geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis middels artikel 37 Sr. Daarnaast is er meermaals een IBS of een (voorwaardelijke) RM afgegeven. Tevens is aan betrokkene in 2015 een verplicht reclasseringscontact met een ambulante behandeling opgelegd. Hoewel hij de afspraken met de reclassering en de behandelaren nakwam, was er geen sprake van gedragsbeïnvloeding en recidiveerde betrokkene in delictgedrag. Alle reeds ingezette interventies (waaronder diverse klinische behandelingen) hebben niet geleid tot een afname van het recidiverisico of een verandering van inzicht van betrokkene aangaande zijn problematiek.
Betrokkene staat niet open voor een klinisch behandeltraject. Mede gezien zijn houding, het gebrek aan ziektebesef en -inzicht en het gebrek aan motivatie om te komen tot een gedragsverandering is zowel het kader van een regulier toezicht als het kader van TBS met voorwaarden niet haalbaar/uitvoerbaar. Betrokkene zal zich niet committeren aan de behandeling, waardoor hij niet inhoudelijk kan profiteren van de behandeling binnen een dergelijk kader en het recidiverisico onverminderd hoog blijft. Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis middels artikel 37 Sr biedt tevens onvoldoende kader om te kunnen komen tot een gedragsverandering. Er is sprake van langdurige psychische problematiek en eerdere plaatsingen hebben niet geleid tot een afname van het recidiverisico. Gezien het bovenstaande wordt geadviseerd aan betrokkene TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank kan zich met bovengenoemde conclusies van de gedragsdeskundigen, psycholoog en psychiater, en van de reclassering verenigen en zal deze overnemen.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen en dat adequate behandeling noodzakelijk en vereist is om herhaling van soortgelijke geweldsdelicten te voorkomen. Gelet op de diverse behandeltrajecten die zijn ingezet en gelet op de bevindingen uit voornoemde rapportages is de rechtbank van mening dat het door de raadsvrouw overgelegde behandelplan in het kader van een voorwaardelijke machtiging, alsmede klinische behandeling als bijzondere voorwaarde in het kader van TBS met voorwaarden of als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, ontoereikend zullen zijn. Nu de andere modaliteiten om tot de noodzakelijke behandeling en begeleiding te komen, onuitvoerbaar zijn bevonden en het, gelet op de kans op herhaling en geweldsdelicten, onverantwoord is om verdachte zonder adequate behandeling in de maatschappij te laten terugkeren, acht de rechtbank het opleggen van TBS met dwangverpleging onontkoombaar.
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het onder 1 bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de rechtbank het van belang acht dat zo spoedig mogelijk met behandeling dient te worden aangevangen, zal de rechtbank bepalen dat voor het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.