ECLI:NL:RBNHO:2019:6075

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
15/063196-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, bewezen poging zware mishandeling en mishandeling na uitgaansgeweld in Den Helder

Op 12 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij uitgaansgeweld in Den Helder op 16 maart 2019. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een slachtoffer, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze ernstige beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, en dat het letsel dat was toegebracht niet kon worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en mishandeling, omdat hij het slachtoffer meermalen met een spanningzoeker had gestoken en/of geslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een gedragsinterventie en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast werd de spanningzoeker, het wapen dat bij de feiten was gebruikt, verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, wat de strafverzwarend beïnvloedde. De benadeelde partij, het slachtoffer, diende een vordering tot schadevergoeding in, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/063196-19 (P)
Uitspraakdatum: 12 juli 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen (met kracht) met een spanningzoeker, althans een scherp voorwerp, in de nek en/of in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long, althans een gaatje in zijn long, heeft toegebracht door meermalen met een spanningzoeker, althans een scherp voorwerp, in de nek en/of in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te slaan;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) met een spanningzoeker, althans een scherp voorwerp, in de nek en/of in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Den Helder [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat vast is komen te staan dat verdachte het slachtoffer meermalen met kracht met een spanningzoeker in onder meer zijn nek, rug en bovenlichaam heeft gestoken. Door op voornoemde wijze, meermaals en met kracht, met een dergelijk scherp voorwerp op kwetsbare plekken met vitale delen en organen te steken, heeft verdachte opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer gehad.
Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman naar voren gebracht dat op basis van het dossier zwaar lichamelijk letsel niet kan worden aangenomen, nu (letsel aan) de long van het slachtoffer niet wordt genoemd.
Ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair (poging doodslag) en subsidiair (zware mishandeling) ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 primair
Uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende naar voren gekomen dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om het slachtoffer van het leven te beroven. Hoewel op basis van de bewijsmiddelen bewezen geacht kan worden dat verdachte het slachtoffer meermalen met een spanningzoeker in het lichaam heeft gestoken en/of geslagen, bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat door bovengenoemd handelen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestond op de dood van het slachtoffer.
Uit de inhoud van het dossier, in het bijzonder de forensische letselbeschrijving van 17 maart 2019 op pagina 27, kan niet worden afgeleid wat het bij het slachtoffer ontstane letsel precies inhoudt en of dit in potentie dodelijk kon zijn. Er wordt slechts vermeld dat de genezingsduur van de zichtbare letsels wordt geschat op drie weken en geen blijvende schade wordt verwacht. De bewijsmiddelen verschaffen derhalve naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende helderheid om zonder meer, in het bijzonder zonder nadere medische informatie, vast te stellen dat door het steken en/of slaan met de spanningzoeker een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer heeft bestaan. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. In het bijzonder overweegt de rechtbank hiertoe dat op grond van het dossier, met name de forensische letselbeschrijving van 17 maart 2019, niet kan worden aangenomen dat bij het slachtoffer sprake was van een geperforeerde long dan wel een gaatje in de long.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie, gedateerd 17 maart 2019, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina’s 66 tot en met 70);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige
3.5.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer meermalen met een spanningzoeker in het lichaam heeft gestoken en/of geslagen. Deze handeling levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel bekomt. Verdachte moet als een ieder van deze aanmerkelijke kans hebben geweten. Dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard, leidt de rechtbank af uit het grote aantal steken/slagen dat hij het slachtoffer heeft toegebracht. Voorgaande levert naar het oordeel van de rechtbank derhalve poging tot zware mishandeling op.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, alsmede het onder 2 ten laste gelegde feit, heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
meer subsidiair
hij op 16 maart 2019 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een spanningzoeker in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 16 maart 2019 te Den Helder [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht op het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] te slaan.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 meer subsidiair
Poging tot zware mishandeling.
Feit 2
Mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Aan dit voorwaardelijk strafdeel dient een proeftijd van twee jaren te worden verbonden met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld, een opname in een instelling voor begeleid wonen en, aangevuld in repliek, het meewerken aan diagnostisch onderzoek, nu door de raadsman naar voren is gebracht dat verdachte bereid is zijn medewerking te verlenen aan diagnostisch onderzoek.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven spanningzoeker verbeurd wordt verklaard.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd, en derhalve de eis van de officier van justitie te matigen. Verder heeft de raadsman ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte, hoewel hij dit aanvankelijk heeft geweigerd, toch bereid is mee te werken aan diagnostisch onderzoek.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1.
Hoofdstraf
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer meermalen met een spanningzoeker in het lichaam te steken en/of te slaan. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer mishandeld door hem meermalen met kracht op het hoofd en lichaam te slaan. Het slachtoffer, dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten veertien jaar oud was, heeft door deze gedragingen pijn ondervonden en letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte de feiten heeft gepleegd in de nabijheid van diverse uitgaansgelegenheden en onder invloed van alcohol was. Doordat de feiten op een voor het publiek, met name jongeren, toegankelijke plaats hebben plaatsgevonden, heeft verdachte met zijn handelen bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan het slachtoffer of ongewild getuige zijn geweest. Blijkens de toelichting op de vordering benadeelde partij geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak dat het voorval een hevige indruk op hem heeft gemaakt.
De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan, zeker nu uit het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 mei 2019, blijkt dat hij reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld, waarbij eenmaal eerder tot een vrijheidsbenemende straf. Verdachte heeft hieruit kennelijk geen lering getrokken. Deze omstandigheid heeft eveneens een strafverzwarend effect.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 12 april 2019 van [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Uit dit rapport komt naar voren dat het alcoholgebruik van verdachte, evenals het niet beschikken over een betaalde baan en daarmee een zinvolle dagbesteding en inkomen, risicofactoren blijven. Het risico op recidive wordt vooralsnog ingeschat als hoog. De reclassering is van mening dat verdachte gebaat is bij begeleiding om zijn (positieve) doelen te kunnen behalen. Daarnaast is het geïndiceerd om het inzicht in zijn alcoholgebruik te vergroten teneinde de kans op recidive te verkleinen. Verdachte is, ondanks zijn negatieve houding ten opzichte van hulpverlening, bereid mee te werken aan de gestelde voorwaarden. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld en een opname in een instelling voor begeleid wonen.
Op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en het justitiële verleden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het wenselijk om daaraan tevens de bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld, een opname in een instelling voor begeleid wonen en het meewerken aan diagnostisch onderzoek, te verbinden, nu dit door de reclassering is geadviseerd en verdachte bereid is aan deze voorwaarden te zullen meewerken.
6.3.2.
Bijkomende straf van verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven spanningzoeker dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij [slachtoffer] , middels tussenkomst van zijn wettelijk vertegenwoordiger [familielid slachtoffer] en mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar, een vordering tot schadevergoeding van € 5.235,- ingediend tegen verdachte, bestaande uit
€ 235,- materiële en € 5.000,- immateriële schade die de benadeelde als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • Nieuwe jas € 100,-
  • Nike vest € 90,-
  • Beeldscherm Iphone 7+ € 45,-
De officier van justitie heeft verzocht het gevorderde bedrag toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de verzochte immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op (de ernst van) het letsel, dient te worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voldoende aannemelijk is gemaakt en rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 meer subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde feiten. Deze schadeposten, tegen de hoogte waarvan geen verweer is gevoerd, zullen dan ook geheel worden toegewezen. Daarnaast komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding derhalve toewijzen tot het bedrag van
€ 3.735,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: poging zware mishandeling en mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, alsmede het onder 2 ten laste gelegde feit, heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar en zich daarna gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- zal deelnemen aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider aan veroordeelde zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, nader te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zal meewerken aan diagnostisch onderzoek, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Verklaart
verbeurdhet onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Spanningzoeker (995900).
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.735,-
(zegge: drieduizend zevenhonderdvijfendertig euro), bestaande uit € 235,- als vergoeding voor de materiële schade en € 3.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.735,-
(zegge: drieduizend zevenhonderdvijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
47 (zevenenveertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. P. van Steijnen en mr. A. Ghonedale, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
12 juli 2019.
mr. P. van Steijnen, mr. A. Ghonedale en O. Bergmans zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.