4.3.Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt omtrent het door de verdediging gevoerde betrouwbaarheidsverweer als volgt. Het staat vast dat [slachtoffer 1] op verschillende momenten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. De aanwezigheid van tegenstrijdigheden kan ertoe leiden dat één of meer verklaringen onvoldoende betrouwbaar moeten worden geacht en om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten. Dit is echter niet het geval wanneer er een aannemelijke verklaring is voor de verschillen in de relevante onderdelen van de verklaring en de verklaringen overigens in essentie voldoende consistent en geloofwaardig zijn. In de onderhavige situatie is hiervan naar het oordeel van de rechtbank sprake. [slachtoffer 1] heeft over [verdachte] verklaard dat hij haar sloeg, dat zij het geld dat zij met de prostitutiewerkzaamheden verdiende aan hem gaf en dat [verdachte] en [medeverdachte] over haar bankpas en pincode beschikten. Die onderdelen van haar verklaring worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. De rechtbank gaat er van uit dat daar waar [slachtoffer 1] anders verklaart en verdachten lijkt te ontlasten, dit voortkomt uit haar verliefdheid op [verdachte] en de wens om samen met hem een gezin te stichten. [slachtoffer 1] geeft immers ook met zoveel woorden tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris aan dat het haar stelregel is om over hem geen belastende verklaring af te leggen. Nu de verklaringen van [slachtoffer 1] verder voldoende consistent zijn is de rechtbank dan ook van oordeel dat haar verklaringen op de onderdelen die ondersteund worden door of in lijn zijn met (een) ander(e) bewijsmiddel(en) betrouwbaar en geloofwaardig zijn en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
Misleiding
Van misleiding is sprake wanneer een verdachte het slachtoffer doelbewust een onjuiste voorstelling van zaken geeft. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval sprake was. [slachtoffer 1] was verliefd op [verdachte] en hij liet haar in de waan dat sprake was van een wederzijds affectieve relatie en dat zij samen een gezin zouden stichten. Om dit doel te bereiken zouden de verdiensten van de door [slachtoffer 1] verrichte prostitutiewerkzaamheden moeten worden opgespaard (om een basis te vormen). Gebleken is dat [slachtoffer 1] zelf niets heeft overgehouden aan de prostitutieopbrengsten en dat [verdachte] gelijktijdig relaties onderhield met andere vrouwen. Bovendien heeft hij haar, nadat er op 13 maart 2017 een prostitutiecontrole in zijn woning heeft plaatsgevonden, naar zijn halfbroer gebracht. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] herhaaldelijk voorgehouden dat zij -naar uit de bewijsmiddelen volgt geheel of grotendeels fictieve- schulden bij hem had en hem leefgeld was verschuldigd. Hieruit maakt de rechtbank op dat [verdachte] kennelijk niet van plan is geweest om zijn leven met [slachtoffer 1] te delen, maar uitsluitend uit is geweest op geldelijk gewin.
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
Bij misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. Met betrekking tot dit bestanddeel geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. In de onderhavige zaak is hiervan sprake geweest.
[verdachte] wist dat [slachtoffer 1] verliefd op hem was en een gezin met hem wilde stichten, ook [medeverdachte] was daarvan op de hoogte. Daarnaast waren verdachten ervan op de hoogte dat zij lijdt aan Asperger. Hoewel concrete en medisch onderbouwde informatie daarover ontbreekt, blijkt uit de bewijsmiddelen voldoende dat [slachtoffer 1] een kwetsbare persoon is, die zich gemakkelijk laat beïnvloeden en domineren. Van dit alles hebben verdachten misbruik gemaakt. Zo was er sprake van relationele ongelijkheid. [slachtoffer 1] was totaal ondergeschikt aan [verdachte] en in het verlengde daarvan ook aan [medeverdachte] . Dit blijkt onder meer uit het feit dat [slachtoffer 1] niet over haar eigen geld kon beschikken. Voor huisvesting en eten was zij afhankelijk van hen. Vóór haar verblijf bij [verdachte] was zij immers min of meer dakloos. Verder kon zij niet zelf bepalen wat er met haar verdiensten gebeurde en mocht zij het huis niet verlaten. Tevens werd zij geslagen wanneer huishoudelijke taken in de ogen van [verdachte] niet naar behoren waren verricht. Ook [medeverdachte] heeft haar geslagen, zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] verkeerde dan ook niet in een situatie die gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
De voorgaande omstandigheden tezamen leveren een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op, waaraan [slachtoffer 1] geen weerstand kon bieden. Verdachten waren op de hoogte van het overwicht dat vooral [verdachte] op haar had en verdachten hebben daar misbruik van gemaakt.
Handelingen (sub 1)
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] bij [verdachte] in huis heeft verbleven. Nadat er op 13 maart 2017 een prostitutiecontrole in zijn woning heeft plaatsgevonden heeft [slachtoffer 1] , zoals door haar op 27 september 2017 is verklaard, af en toe bij [medeverdachte] maar meer structureel bij de halfbroer van [verdachte] , [halfbroer] verbleven. Daarbij is ook de controle over [slachtoffer 1] bij afwezigheid van [verdachte] overgedragen aan zijn halfbroer. Bij hem thuis gold eenzelfde regiem op het punt van onvrijheid en geld en daarnaast moest [slachtoffer 1] seks met hem hebben. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaringen die hierover zijn afgelegd door [slachtoffer 1] en [halfbroer] . Ook als zij bij [medeverdachte] verbleef was zij beperkt in haar bewegingsvrijheid en moest zij veelal boven blijven. [medeverdachte] heeft [slachtoffer 1] na haar vertrek uit het Oranjehuis naar Alkmaar gebracht.
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachten [slachtoffer 1] hebben vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met inbegrip van de overdracht van de controle over haar.
Oogmerk van uitbuiting (sub 1)
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (Vergelijk: HR 5 februari 2002, LJN AD5235). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de situatie waarin [slachtoffer 1] verkeerde is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een uitbuitingssituatie.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat instemming met de uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van die uitbuiting, indien één van de in de wet omschreven dwangmiddelen is gebruikt.
Bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4)
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen en het voorgaande dat [verdachte] , bijgestaan door [medeverdachte] door middel van misleiding en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht [slachtoffer 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en het ter beschikking stellen van haar bankpas en -gegevens. Die handelwijze levert gezien de aard van die handelingen uitbuiting op. Alhoewel het bestanddeel uitbuiting geen deel uitmaakt van de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr, moet het als impliciet bestanddeel daarin worden gelezen. Gelet op hetgeen eerder is overwogen over het oogmerk van uitbuiting acht de rechtbank ook dit (impliciete) bestanddeel bewezen.
Bevoordeling uit de opbrengst van de seksuele handelingen (sub 9)
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen en het voorgaande bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] in vereniging door middel van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht [slachtoffer 1] hebben bewogen inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan [verdachte] af te staan.
Voordeel trekken (sub 6)
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] volgt dat zij opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen en het voorgaande dat verdachten door middel van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht [slachtoffer 1] hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en het ter beschikking stellen van haar bankpas en -gegevens. Die handelwijze levert gezien de aard van die handelingen uitbuiting op. Alhoewel het bestanddeel uitbuiting geen deel uitmaakt van de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr, moet het als impliciet bestanddeel daarin worden gelezen. Gelet op hetgeen eerder is overwogen over het oogmerk van uitbuiting acht de rechtbank ook dit (impliciete) bestanddeel bewezen.
Bevoordeling uit de opbrengst van de seksuele handelingen (sub 9)
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen en het voorgaande bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] in vereniging door middel van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht [slachtoffer 1] hebben bewogen inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan [verdachte] af te staan.
Voordeel trekken (sub 6)
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] volgt dat zij opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] .
Pleegperiode
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging vermelde pleegperiode ten aanzien van de uitbuiting van [slachtoffer 1] moet worden ingekort. Uit het dossier volgt dat de seksadvertentie op [website] is aangemaakt op 29 december 2016. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat vanaf op zijn vroegst 1 november 2016 is begonnen met het voorbereiden van [slachtoffer 1] op deze manier van het verkrijgen van inkomsten. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat er nog prostitutiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden na 13 maart 2017, maar wel hebben er vanaf november 2016 en ook na 13 maart 2017 diverse financiële transacties plaatsgevonden vanaf de bankrekening van [slachtoffer 1] , waaruit verdachte en zijn medeverdachte voordeel hebben getrokken.
Medeplegen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat ook [medeverdachte] een substantiële bijdrage aan (het continueren van) de door verdachte gecreëerde uitbuiting van [slachtoffer 1] heeft geleverd, zodat van medeplegen sprake is.
Oplichting
Het voorgaande maakt dat ook het onder 2. ten laste gelegde feit naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat [medeverdachte] seksuele handelingen die mede bestonden uit seksueel binnendringen heeft verricht met [slachtoffer 2] . Voor de beoordeling van de vraag of verdachten hebben gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht, dient allereerst te worden beoordeeld of [slachtoffer 2] ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen buiten bewustzijn is geweest of dat zij in een fysiek weerloze toestand heeft verkeerd. De vraag is dan ook of aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander. Daarbij is niet relevant of iemand door eigen toedoen in die toestand is geraakt. Dat iemand heeft ingestemd met de seksuele handelingen staat evenmin aan bewezenverklaring in de weg.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] vast dat zij ten tijde van het onder 3. ten laste gelegde zwaar onder invloed van alcohol en xtc-pillen was en dat zij geen/nauwelijks herinneringen aan het gebeurde heeft. Wel herinnert ze zich nog dat ze de pillen van de jongens kreeg en dat er een pil in haar mond gepropt werd, op het moment dat ze naar eigen zeggen eigenlijk al teveel op had (4 pillen). Dat [slachtoffer 2] zwaar onder invloed was blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de videobeelden worden beschreven waaronder [slachtoffer 2] ’ (gebrek aan) reacties op de gedragingen van verdachten en de opmerkingen op verschillende tijdstippen van [verdachte] dat [slachtoffer 2] te veel pillen op heeft, dat [slachtoffer 2] op is of dat een pil te hard voor haar is.
Ten aanzien van het verweer dat [verdachte] zich niet bewust zou zijn geweest van het feit dat [slachtoffer 2] in staat van verminderd bewustzijn was overweegt de rechtbank als volgt. Dat de toestand van [slachtoffer 2] niet kenbaar was voor [verdachte] , en dat hij deze toestand niet zou hebben opgemerkt, is gelet op de langdurige fysieke nabijheid van de drie personen hoogst onwaarschijnlijk en wordt weerlegd door de hiervoor genoemde opmerkingen van hemzelf zelf dat de pil te hard voor haar is. Verdachten hebben aldus minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , in een staat van verminderd bewustzijn als bedoeld in artikel 243 Sr verkeerde.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering, zodanig dat dit als medeplegen geldt. Op instructie en bevelen van [verdachte] neemt [slachtoffer 2] meermalen de penis van [medeverdachte] in haar mond. Deze heeft daartoe zijn penis ontbloot en telkens aangeboden. Daarbij wordt [slachtoffer 2] door [verdachte] gefilmd en veelvuldig geslagen en beide verdachten trekken aan haar haar.