Op 24 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een bedrijfsinbraak. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, werd beschuldigd van het stelen van een kluis met een inhoud van ongeveer €25.650 uit een coffeeshop in Hoofddorp op 19 oktober 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de openbare terechtzitting op 10 januari 2019 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van vermeende toestemming van de aangeefster.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen zorgvuldig gewogen. De aangeefster had onmiddellijk de politie gebeld toen zij besefte dat er werd ingebroken, wat de rechtbank als bewijs voor het ontbreken van toestemming beschouwde. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hadden verschaft door middel van braak en dat zij de kluis met inhoud hebben weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten. De rechtbank oordeelde dat de strafeis van de officier van justitie passend was, gezien de aard van de gepleegde inbraak en de gevolgen voor de gedupeerden.