ECLI:NL:RBNHO:2019:5856

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
15.073571.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben en verkopen van MDMA aan een minderjarige

Op 8 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 460 gram MDMA en de verkoop van MDMA in kristalvorm aan een minderjarige. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare terechtzitting op 24 juni 2019. De officier van justitie, mr. M.J.A. Colijn, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.R.C. Shukrula, heeft de feiten erkend, maar betwistte de exacte hoeveelheid MDMA die aangetroffen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de hoeveelheid MDMA op 460 gram is vastgesteld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 180 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor middelenproblematiek. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om zich aan de voorwaarden te houden en is al begonnen met behandeling bij Brijder Verslavingszorg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.073571.19 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2019 in de zaak tegen:
[Naam Ve],
geboren op [geboorteinfo Ve] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres Ve]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Winkel, gemeente Hollands Kroon opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 565 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2018 te Schagen, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (kristallen), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de hoeveelheid aangetroffen MDMA dient te worden vastgesteld op 460,7 gram.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien het onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat op grond van de stukken van het dossier de hoeveelheid aangetroffen MDMA dient te worden vastgesteld op 458,6 gram.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning ter inbeslagneming d.d. 27 maart 2019, p. 170 t/m 171;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 15 april 2019, p. 175 t/m 178;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 maart 2019, p. 180;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 maart 2019, p. 181;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 maart 2019, p. 182;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 maart 2019, p. 183.
Op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen komt de rechtbank ten aanzien van de totale hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen op de hoeveelheid zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
2.
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [naam medeVe] d.d. 5 december 2018, p. 200 t/m 206;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2018, p. 40;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2019, p. 42 t/m 43.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 maart 2019 te Winkel, gemeente Hollands Kroon opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 460 gram van een materiaal bevattende MDMA.
2.
hij op 30 november 2018 te Schagen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd
4 gram van een materiaal bevattende MDMA (kristallen).
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij het bepalen van de op te leggen straf. Indien verdachte opnieuw in detentie geraakt, zal hij zijn baan verliezen, aldus de raadsman. Daarnaast heeft de raadsman benadrukt dat verdachte geen dealer is, maar iemand die is misbruikt door een vriend voor wie hij de MDMA in huis heeft gehouden. Hij heeft de rechtbank dan ook verzocht om het te laten bij een (deels) voorwaardelijke straf en te bepalen dat het onvoorwaardelijke deel van voornoemde straf gelijk is aan de tijd die reeds door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Bij de verdachte is een aanzienlijke hoeveelheid MDMA aangetroffen. Deze is van een zodanige omvang geweest dat dit duidt op een handelshoeveelheid van een dealer. Uit het dossier blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat verdachte daadwerkelijk vaker MDMA heeft verkocht en geleverd aan anderen. De rechtbank zal wat betreft feit 1 dan ook niet in strafverzwarende zin ermee rekening houden dat van een zogeheten dealerindicatie kan worden uitgegaan.
Verdachte heeft zich eenmalig schuldig gemaakt aan de verkoop van MDMA in kristalvorm, nota bene aan een minderjarige. Daarbij heeft hij zich weinig gelegen laten liggen aan de daarmee verbonden risico’s en heeft hij aan de koper niet tot nauwelijks instructies voor gebruik van deze zeer risicovolle wijze van inname van MDMA gegeven.
Door de verkoop van harddrugs wordt de handel in en het gebruik van verdovende middelen in stand gehouden. Harddrugs zoals MDMA zijn schadelijk voor de (volks)gezondheid, hetgeen in de nasleep van onderhavige zaak op tragische wijze is geïllustreerd. [naam betrokkene] is op 17 jarige leeftijd komen te overlijden nadat zij van de door verdachte aan de (andere) minderjarige verkochte MDMA heeft gebruikt. Voor schuld aan haar overlijden is verdachte overigens niet vervolgd, mede omdat het openbaar ministerie in aanmerking heeft genomen dat verdachte niet rechtstreeks aan haar heeft geleverd.
Voorts veroorzaakt de handel in drugs schade en overlast voor de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 28 maart 2019, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het advies van de reclassering (Fivoor) d.d. 24 mei 2019. In dit advies staat onder meer vermeld dat er ten aanzien van verdachte sprake is van een relatie tussen middelengebruik en delictgedrag. Behandeling van de middelenproblematiek wordt door de reclassering dan ook noodzakelijk geacht om de kans op recidive te verminderen. De reclassering adviseert de rechtbank tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven gemotiveerd te zijn om zich aan deze voorwaarden te houden en al begonnen te zijn aan behandeling bij Brijder Verslavingszorg.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Daarnaast dient naar het oordeel van de rechtbank een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren te worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
  • 2, 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 104 (honderdvier) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten bij het niet naleven van een hierna te noemen voorwaarde, en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Stationsplein 21 te Heerhugowaard en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te oefenen;
  • zich laat behandelen door Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Een kortdurende klinische opname voor de maximale duur van zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, ten behoeve van detoxificatie behoort tot de mogelijkheden;
  • meewerkt aan controles op het gebruik van drugs, zo frequent als door de reclassering nodig wordt geacht.
Bepaalt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2019.
Mr. Steinhaus is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.