7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op 25 februari 2005 heeft op de luchthaven Schiphol een gewapende overval plaatsgevonden met als buit een grote waardezending diamanten en sieraden. Twee weken daarvoor, op
10 februari 2005, is daartoe een poging gedaan. Verdachte heeft deze feiten medegepleegd door voor zijn mededaders mogelijkheden te creëren feitelijk uitvoering aan deze gewapende overval en poging daartoe te geven. Hij heeft vanuit zijn functie als KLM medewerker, die werkzaamheden verricht op het afgesloten beveiligde terrein van de luchthaven, maandenlang observaties uitgevoerd op de luchthaven Schiphol om de gang van zaken rondom de aankomst en het vertrek van het vliegtuig dat in die periode wekelijks een waardetransport vervoerde van Amsterdam naar Antwerpen in kaart te brengen. Ook heeft hij de procedures met betrekking tot het in- en uitladen van het vliegtuig en de gang van zaken rondom (de beveiliging van) de waardetransportauto waarin de diamanten van de kluis op het luchthaventerrein naar het vliegtuig werden vervoerd, bestudeerd. Ook heeft hij de voor de overval benodigde wapens van land- naar airside gebracht.
De gewapende overval op 25 februari 2005 heeft een diepe indruk achtergelaten op de slachtoffers. Door de handelingen van de mededaders van verdachte hebben zij zeer angstige momenten gekend. Zo kreeg een van de slachtoffers een vuurwapen op een afstand van ongeveer 20 centimeter op zijn borst gericht terwijl hem werd toegevoegd: “Uitstappen, hier met die portofoon, op de grond.” Toen hij op zijn buik op de grond lag was het even stil en kort daarna hoorde hij de overvaller die hem uit de auto had gehaald op agressieve toon roepen: “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?” en voelde hij dat de overvaller met zijn arm over zijn hoofd kwam en de sleutels pakte. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige misdrijven doorgaans nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dat blijkt ook uit de onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding van twee van de slachtoffers. Een van hen geeft aan dat hij zich – bijna veertien jaar na dato – nog elk detail kan herinneren en dat de beelden van de overval zich de afgelopen jaren veelvuldig in zijn hoofd hebben afgespeeld. De ander kampt nog steeds met gevoelens van angst, frustratie en verdriet. Ook kan hij sindsdien slecht tegen harde en onverwachte geluiden.
Daarnaast hebben deze brutale overval en poging daartoe voor veel maatschappelijke onrust gezorgd, omdat men geconfronteerd werd met het feit dat criminelen kans hadden gezien om twee keer in een periode van twee weken met wapens op het afgesloten, beveiligde deel van de nationale luchthaven te komen met alle mogelijke gevolgen van dien. Dat dit feit op 10 februari 2005 beperkt is gebleven tot een poging en dat op die dag het waardetransport niet daadwerkelijk is overvallen, is te danken aan het alerte optreden van het KLM personeel dat op zoek was gegaan naar de weggenomen KLM-auto en geenszins aan verdachte die ook op die datum kennelijk louter voor financieel gewin, ongeacht alle mogelijke gevolgen voor eventuele slachtoffers en de veiligheid van de nationale luchthaven, bereid was bedoelde gewapende overval mede te plegen teneinde er met een waardezending diamanten vandoor te gaan.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie die hij had door zijn werk bij de KLM waardoor het voor hem mogelijk was middels gebruik van een toegangspas het afgesloten, beveiligde terrein van Schiphol te betreden.
Gelet op de ernst van dit feit en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS). In het geval van een voltooide overval van een geldtransport met ander geweld dan licht geweld of dreiging met geweld geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank de volgende omstandigheden meegewogen:
- de poging en de voltooide gewapende overval zijn in georganiseerd verband en op planmatige en berekenende wijze uitgevoerd; verdachte en zijn mededaders hebben zich terdege en langdurig op dit misdrijf voorbereid;
- bij de uitvoering van de overval is gebruik gemaakt van vuurwapens;
- verdachte heeft op ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid tot toegang van de beveiligde delen van de luchthaven Schiphol. Met zijn handelen heeft verdachte de integriteit en de veiligheid van de luchthaven Schiphol in diskrediet gebracht;
- bij de overval zijn diamanten weggenomen met de omvangrijke waarde van 72 miljoen USD, waarvan een aanzienlijk deel (43 miljoen USD) niet is terug gevonden.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan gewoonte witwassen van grote geldbedragen. Verdachte heeft hiermee geprobeerd zijn (indirecte) opbrengsten uit de diamantroof op 25 februari 2005 te onttrekken aan het zicht van justitie en de Belastingdienst. Dat levert een ernstige bedreiging op van de legale economie en vormt een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel. Het is evident dat door personen als verdachte, die criminele gelden een (schijnbaar) legale herkomst verschaffen, het genereren van illegale winsten uit criminele activiteiten in stand wordt gehouden en bevorderd. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit in diverse vormen en om die reden de rechtsstaat ernstig ondermijnt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Verzoek schorsing voorlopige hechtenis
Aangezien de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot aan de uitspraak op
28 januari 2019, wordt verzocht om – bij een eventuele strafoplegging – de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. De verdediging doet daarbij een beroep op de volgende door verdachte naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft zijn baan bij de KLM verloren en doet momenteel vrijwilligerswerk waar hij veel voldoening uit haalt. Hij heeft schulden ter hoogte van € 60.000,- en leeft van € 586,- per maand.
De rechtbank wijst het verzoek om de voorlopige hechtenis (opnieuw) te schorsen af en overweegt daartoe in de eerste plaats dat de voorlopige hechtenis toentertijd is geschorst in verband met de omstandigheid dat het onderzoek door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank inzake dit omvangrijke dossier - met daarin meerdere verdachten - nog moest starten en aldus een inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte niet binnen afzienbare tijd te verwachten was. Deze grond voor schorsing is nu niet meer aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat sprake is van een veroordeling voor een zeer ernstig misdrijf het belang van strafvordering op dit moment zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verdachte.
Overschrijding redelijke termijn
Hoewel van de zijde van de verdediging te dien aanzien geen verweer is gevoerd, heeft de rechtbank zich ambtshalve gebogen over de vraag of de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en zo ja, of deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Als aanvang van de redelijke termijn moet in deze zaak de aanhouding van verdachte worden aangemerkt op 20 januari 2017. Het eindvonnis wordt thans gewezen op 28 januari 2019. Nu echter sprake is van (voormelde) bijzondere omstandigheden, meer in het bijzonder de omvang van het opsporingsonderzoek en de gelijktijdige berechtiging van de strafzaken tegen verdachtes medeverdachten is de rechtbank van oordeel dat van overschrijding van de redelijke termijn in dit geval geen sprake is.