ECLI:NL:RBNHO:2019:5817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
15/700373-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingzaak met medeverdachten

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan brandstichting in het Party World Centrum in Venhuizen op 25 december 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, zou betrokken zijn geweest bij het tot stand brengen van contact tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], die de brand zouden hebben gesticht. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte medeplichtig was aan de brandstichting. De rechtbank concludeerde dat de rol van de verdachte niet voldoende was om hem als medepleger aan te merken, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. De vordering tot gevangenneming werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700373-15 (P)
Uitspraakdatum: 3 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 juni 2019 en 19 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in penitentiaire inrichting Veenhuizen, locatie Norgerhaven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.G van der Weide, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 25 december 2013 te Venhuizen, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in het pand Party World Centrum (gelegen aan de Westerbuurt 39, aldaar), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk het/een cilinderslot van een of meerdere toegangsdeur(en) tot dat pand verbroken en/of (vervolgens) die toegangsdeur(en) geopend en/of dat pand betreden en/of motorbenzine, althans (een) brandbare stof(fen) in een zaal, gelegen direct achter genoemde deur(en), althans in dat pand gesprenkeld en/of gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die motorbenzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemd pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) belendend(e) en/of (een) zich aan de overzijde van dat pand bevindend(e) bedrijfspand(en) en/of woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) en/of aanwezige(n) van dat/die bedrijfspand(en) en/of die woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 25 december 2013 te Venhuizen, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in het pand Party World Centrum (gelegen aan de Westerbuurt 39, aldaar), immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] toen aldaar opzettelijk het/een cilinderslot van een of meerdere toegangsdeur(en) tot dat pand verbroken en/of (vervolgens) die toegangsdeur(en) geopend en/of dat pand betreden en/of motorbenzine, althans (een) brandbare stof(fen) in een zaal, gelegen direct achter genoemde deur(en), althans in dat pand gesprenkeld en/of gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die motorbenzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemd pand geheel of
gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) belendend(e) en/of (een) zich aan de overzijde van dat pand bevindend(e) bedrijfspand(en) en/of woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) en/of aanwezige(n) van dat/die bedrijfspand(en) en/of die woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 november 2013 tot en met 25 december 2013 te Almere en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] op verzoek van die [medeverdachte 3] te benaderen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen (tegen betaling) in genoemd pand brand te stichten / genoemd pand in brand te steken, althans een klusje voor die [medeverdachte 3] te
verrichten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 25 december 2013 brandt het Party World Center (hierna: het PWC) in Venhuizen in de nachtelijke uren volledig af. In de directe omgeving van het pand zijn diverse woningen en bedrijfspanden gelegen. Meerdere woningen moeten worden ontruimd vanwege de hevige rookontwikkeling en het vrijkomen van asbest. Twee weken eerder, in de nacht van 11 op 12 december 2013, was er ook al brand geweest in het PWC en op 23 december 2013 heeft er in het pand een poging inbraak plaatsgevonden.

Het PWC is op dat moment al enige tijd een verlieslijdend bedrijf. Eigenaresse is mw. [naam] , de echtgenote van medeverdachte [medeverdachte 3] . Zij heeft geen aangifte gedaan van brandstichting, omdat zij zich op het standpunt stelt dat de brand een technische oorzaak heeft. Het PWC is, onder meer tegen schade als gevolg van brand, verzekerd bij [kantoor] , die als verzekeringsmakelaar het verzekeringspakket heeft ondergebracht bij [verzekeringsmaatschappij] . Omdat uit forensisch onderzoek van de politie blijkt van een vermoeden van brandstichting, is een onderzoek gestart onder de naam 10Stamford.
[medeverdachte 3] en zijn echtgenote zijn woonachtig op het adres [adres] . Op 2 februari 2014, ruim een maand na de brand in het PWC, doet de echtgenote van [medeverdachte 3] aangifte van een tweetal pogingen tot inbraak in hun woning. De tweede poging heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014 rond half 2 in de nacht. Naar aanleiding van deze poging worden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Zij rijden in de auto van de toenmalige partner van [medeverdachte 1] in de omgeving van de woning, kort na de melding van de poging tot inbraak bij de politie. In de auto wordt onder meer een schroevendraaier aangetroffen, waarvan later uit werktuigsporenonderzoek blijkt dat deze een moet heeft veroorzaakt in één van de kozijnen van voornoemde woning.
In november 2014 krijgt de politie in Noord-Holland gegevens verstrekt van de politie in Amsterdam die afkomstig zijn uit het aldaar lopende onderzoek genaamd 13Ulawa. Dit onderzoek ziet op een woningoverval te Amstelveen. Als verdachten zijn hierin (onder andere) naar voren gekomen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , thans ook zijnde medeverdachten in het onderhavige onderzoek 10Stamford. Uit het onderzoek 13Ulawa komt onder meer naar voren dat [medeverdachte 3] contact heeft met [medeverdachte 1] en verdachte en dat [medeverdachte 1] en verdachte ook onderling in contact staan. [medeverdachte 1] heeft verder contact met [medeverdachte 2] . Voorts komt naar voren dat [medeverdachte 1] meent geld te moeten krijgen van [medeverdachte 3] . Er wordt besproken dat [medeverdachte 1] voor [medeverdachte 3] heeft gewerkt en er wordt gesproken over de vraag of de verzekering al heeft uitgekeerd. Met deze nieuwe informatie maakt het onderzoek 10Stamford naar de brand in het PWC een doorstart.

4.Standpunten van partijen

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op grond van het dossier is komen vast te staan dat sprake is van brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. Gebleken is tevens, dat het motief voor de brandstichting moet worden gezien in het feit dat het afgebrande bedrijf van de echtgenote van [medeverdachte 3] in grote financiële problemen verkeerde. Zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 1] verklaren met elkaar in contact te zijn gebracht door verdachte. [medeverdachte 1] verklaart vervolgens door [medeverdachte 3] te zijn benaderd met de vraag om het pand in brand te steken. Uit de in het kader van 13Ulawa opgenomen gesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] de opdracht van [medeverdachte 3] heeft aanvaard en uitgevoerd, samen met [medeverdachte 2] . Te horen is immers dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] “ervoor hebben gewerkt” en dat [medeverdachte 3] “de afspraak moet nakomen”. Het voorgaande vindt steun in de daaropvolgende gebeurtenissen, waarbij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt gepoogd in te breken in de woning van [medeverdachte 3] en zijn echtgenote en er een dreigbrief van [medeverdachte 1] gericht tegen [medeverdachte 3] wordt onderschept. Verdachte is, door te bemiddelen tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , medeplichtig aan het stichten van de brand in het PWC, zoals hem subsidiair ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en dat de rechtbank bij de uitspraak terstond een bevel gevangenneming zal afgeven.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal van het aan hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.

5.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte, die ten tijde van de brandstichting gedetineerd was, het contact tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] tot stand heeft gebracht. Hij kan reeds daarom niet als feitelijk uitvoerder worden aangemerkt en ook anderszins ligt een rol als medepleger op grond daarvan niet voor de hand.
Niet is komen vast te staan waar de bemiddeling van verdachte precies op zag en wat zijn rol inhield. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met elkaar in contact heeft gebracht in verband met een - zoals verdachte het noemt - illegale incassoklus. Toen verdachte nadien tot de ontdekking kwam dat [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] had gevraagd het PWC in brand te steken, heeft hij zich daarvan gedistantieerd, aldus verdachte. Hij was van deze wens van [medeverdachte 3] niet op de hoogte en had daaraan ook geen medewerking willen verlenen, stelt hij. Deze lezing van verdachte wordt niet weerlegd door de stukken van het dossier. Derhalve valt niet uit te sluiten dat de bemiddeling van verdachte betrekking heeft op een andere illegale ‘klus’. De tenlastegelegde medeplichtigheid aan de brandstichting kan derhalve niet worden bewezen.
De vordering van de officier van justitie om bij de uitspraak in deze zaak de gevangenneming van verdachte te bevelen, wordt gelet op het voorgaande afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2019.
Mr. M. Goedhuis-Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.