ECLI:NL:RBNHO:2019:5812

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
15/700306-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in brandstichting en poging woninginbraak

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting en poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van het Party World Centrum in Venhuizen op 25 december 2013, waarbij gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. Daarnaast werd hem een poging tot woninginbraak ten laste gelegd, waarbij hij samen met een medeverdachte naar de woning van een ander was gegaan met de intentie om in te breken.

Tijdens de rechtszittingen op 17 en 19 juni 2019 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van medeverdachten werden als onbetrouwbaar beschouwd, en er was geen overtuigend bewijs dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting of de poging tot inbraak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en wees de vordering tot gevangenneming af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700306-15 (P) en 15/021881-14 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 3 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 juni 2019 en 19 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd uit andere hoofde in penitentiaire inrichting Nieuwegein.
De politierechter heeft de zaak onder het parketnummer 15/021881-14 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 17 juni 2019, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 25 december 2013 te Venhuizen, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in het pand Party World Centrum (gelegen aan de Westerbuurt 39, aldaar), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk het/een cilinderslot van een of meerdere toegangsdeur(en) tot dat pand verbroken en/of (vervolgens) die toegangsdeur(en) geopend en/of dat pand betreden en/of motorbenzine, althans (een) brandbare stof(fen) in een zaal, gelegen direct achter genoemde deur(en), althans in dat pand gesprenkeld en/of gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die motorbenzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemd pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) belendend(e) en/of (een) zich aan de overzijde van dat pand bevindend(e) bedrijfspand(en) en/of woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) en/of aanwezige(n) van dat/die bedrijfspand(en) en/of die woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Feit 2 primair(gevoegde zaak)
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning en/of een schuur aan de [adres] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [medeverdachte 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning en/of die schuur te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen naar die woning en/of die schuur is gegaan en/of de (schuur)deur en/of een raam (van de bijkeuken) heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2 subsidiair(gevoegde zaak)
[medeverdachte 2] op of omstreeks 28 januari 2014 te [adres] , ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] weg te nemen een of meerdere goed(eren) en/of een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan [medeverdachte 1] en/of S. [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 2] en/of verdachte, en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met voormeld oogmerk, naar die woning is toegegaan, waarna [medeverdachte 2] een raam en/of een kozijn van voornoemde woning heeft geforceerd;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 28 januari 2014 te [adres] , opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen en/of middelen heeft verschaft door met die [medeverdachte 2] naar de woning te rijden en/of toen en daar op de uitkijk te staan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 25 december 2013 brandt het Party World Centrum (hierna: het PWC) in Venhuizen in de nachtelijke uren volledig af. In de directe omgeving van het pand zijn diverse woningen en bedrijfspanden gelegen. Meerdere woningen moeten worden ontruimd vanwege de hevige rookontwikkeling en het vrijkomen van asbest. Twee weken eerder, in de nacht van 11 op 12 december 2013, was er ook al brand geweest in het PWC en op 23 december 2013 heeft er in het pand een poging inbraak plaatsgevonden.

Het PWC is op dat moment al enige tijd een verlieslijdend bedrijf. Eigenaresse is mw. [naam] , de echtgenote van medeverdachte [medeverdachte 1] . Zij heeft geen aangifte gedaan van brandstichting, omdat zij zich op het standpunt stelt dat de brand een technische oorzaak heeft. Het PWC is, onder meer tegen schade als gevolg van brand, verzekerd bij [kantoor] , die als verzekeringsmakelaar het verzekeringspakket heeft ondergebracht bij [verzekeringsmaatschappij] . Omdat uit forensisch onderzoek van de politie blijkt van een vermoeden van brandstichting, is een onderzoek gestart onder de naam 10Stamford.
[medeverdachte 1] en zijn echtgenote zijn woonachtig op het adres [adres] [plaatsnaam] . Op 2 februari 2014, ruim een maand na de brand in het PWC, doet de echtgenote van [medeverdachte 1] aangifte van een tweetal pogingen tot inbraak in hun woning. De tweede poging heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014 rond half 2 in de nacht. Naar aanleiding van deze poging worden medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte aangehouden. Zij rijden in de auto van de toenmalige partner van [medeverdachte 2] in de omgeving van de woning, kort na de melding van de poging tot inbraak bij de politie. In de auto wordt onder meer een schroevendraaier aangetroffen, waarvan later uit werktuigsporenonderzoek blijkt dat deze een moet heeft veroorzaakt in één van de kozijnen van voornoemde woning.
In november 2014 krijgt de politie in Noord-Holland gegevens verstrekt van de politie in Amsterdam die afkomstig zijn uit het aldaar lopende onderzoek genaamd 13Ulawa. Dit onderzoek ziet op een woningoverval te Amstelveen. Als verdachten zijn hierin (onder andere) naar voren gekomen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte, thans ook zijnde medeverdachten in het onderhavige onderzoek 10Stamford. Uit het onderzoek 13Ulawa komt onder meer naar voren dat [medeverdachte 1] contact heeft met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ook onderling in contact staan. [medeverdachte 2] heeft verder ook nog contact met verdachte. Voorts komt naar voren dat [medeverdachte 2] meent geld te moeten krijgen van [medeverdachte 1] . Er wordt besproken dat [medeverdachte 2] voor [medeverdachte 1] heeft gewerkt en er wordt gesproken over de vraag of de verzekering al heeft uitgekeerd. Met deze nieuwe informatie maakt het onderzoek 10Stamford naar de brand in het PWC een doorstart.

4.Standpunten van partijen

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op grond van het dossier is komen vast te staan dat sprake is van brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. Gebleken is tevens, dat het motief voor de brandstichting moet worden gezien in het feit dat het afgebrande bedrijf van de echtgenote van medeverdachte [medeverdachte 1] in grote financiële problemen verkeerde. [medeverdachte 2] verklaart door [medeverdachte 1] te zijn benaderd met de vraag om het pand in brand te steken. Uit de in het kader van 13Ulawa opgenomen gesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] de opdracht van [medeverdachte 1] heeft aanvaard en uitgevoerd, samen met verdachte. Te horen is immers dat [medeverdachte 2] en verdachte “ervoor hebben gewerkt” en dat [medeverdachte 1] “de afspraak moet nakomen”. Het voorgaande vindt steun in de daaropvolgende gebeurtenissen, waarbij door [medeverdachte 2] en verdachte wordt gepoogd in te breken in de woning van [naam] en [medeverdachte 1] en er een dreigbrief van [medeverdachte 2] , gericht tegen [medeverdachte 1] , wordt onderschept. Verdachte heeft derhalve als medepleger de brand gesticht, zoals hem onder 1 ten laste is gelegd.
De genoemde poging woninginbraak (feit 2 primair) kan worden bewezen, nu [medeverdachte 2] en verdachte kort na die poging in de omgeving van de woning van [naam] en [medeverdachte 1] zijn aangehouden, zij geen aannemelijke verklaring voor hun aanwezigheid aldaar hebben gegeven, zij voldeden aan het signalement van twee donker geklede mannen en in de auto waarin zij zich bevonden onder meer een schroevendraaier werd aangetroffen die een werktuigspoor heeft achtergelaten bij voornoemde woning.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden en dat de rechtbank bij de uitspraak terstond een bevel gevangenneming zal afgeven.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal van de aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.

5.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De brandstichting
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat, nadat hij door [medeverdachte 3] in contact was gebracht met [medeverdachte 1] , laatstgenoemde hem heeft gevraagd het PWC in brand te steken. Het PWC was niet te verkopen en niet rendabel, er moest geld bij. [medeverdachte 2] heeft het verzoek afgewezen, zo verklaart hij. Hij heeft aan verdachte verteld wat [medeverdachte 1] hem had gevraagd. Op een later moment hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een afspraak bij een autodealer in Purmerend. Deze afspraak had betrekking op een auto, aldus [medeverdachte 2] . Verdachte was daar ook aanwezig en heeft op enig moment zonder dat [medeverdachte 2] erbij was met [medeverdachte 1] gesproken. [medeverdachte 2] stelt dat verdachte hem later in de auto heeft verteld dat hij [medeverdachte 1] heeft aangeboden om de brand te stichten. [medeverdachte 2] verklaart vervolgens zeer gedetailleerd over hoe verdachte te werk zou zijn gegaan bij de brandstichting. De rechtbank acht dit gedeelte van de verklaring van [medeverdachte 2] , waarin hij verdachte als de dader van de brandstichting heeft aangewezen, niet betrouwbaar en licht dat als volgt toe.
Vast staat dat verdachte in onderzoek 13Ulawa (naar de eerdergenoemde woningoverval in Amstelveen) belastend over [medeverdachte 2] heeft verklaard. De rechtbank acht het, mede gezien de verklaring van de ex-vriendin van [medeverdachte 2] [naam ex-vriendin] ), aannemelijk dat [medeverdachte 2] hierover boos was en ‘wraak’ wilde nemen en hierdoor heeft besloten verdachte in de onderhavige zaak te belasten. Zoals [medeverdachte 2] het tegenover de politie zelf verwoordt: “Kijk, [verdachte] heeft in de zaak van de overval (de rechtbank begrijpt: onderzoek 13 Ulawa) verklaard. Hij heeft mij er helemaal ingenaaid. Kijk, en ik dacht toen al bij mezelf “nu lul je mij er helemaal in, maar ik kan nu wel iets over jou gaan vertellen”, maar dat heb ik toen niet gedaan. Maargoed, nu zit ik dus heel erg te denken of ik als eerste moet gaan verklaren. Maarja, als ik dat ga doen, dan komt [verdachte] ook weer met een verklaring. Dus ja, dat wordt een over en weer tegen elkaar verklaren.” Waarna [medeverdachte 2] op de vraag “maar wat je dus nu eigenlijk zegt is dat [verdachte] PWC in de brand heeft gestoken?” antwoordt “klopt”.
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 2] zichzelf in zijn verklaring tegenover de politie buiten schot heeft gehouden en verdachte de schuld heeft toegeschoven van het aanvaarden van de opdracht van [medeverdachte 1] en het uitvoeren van de brandstichting.
Daarbij komt dat de verklaring van [medeverdachte 2] over de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting in het PWC geen steun vindt in wat er verder nog uit het onderzoek is gebleken. Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat de OVC-gesprekken en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar over en weer versterken waar het betreft de opdracht van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en de betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de brandstichting. Aanwijzingen, anders dan voornoemde verklaring van [medeverdachte 2] , dat niet [medeverdachte 2] maar verdachte de opdracht van [medeverdachte 1] heeft aanvaard en uitgevoerd, ontbreken. De opgenomen gesprekken bieden te weinig steun voor de lezing van [medeverdachte 2] . In die gesprekken is met name [medeverdachte 2] aan het woord. De betrokkenheid of rol van verdachte bij de brandstichting komt daarin niet duidelijk naar voren. Verder kan uit het dossier geen duidelijk beeld worden verkregen over de verhouding waarin verdachte en [medeverdachte 1] tot elkaar staan. De enkele omstandigheid dat er op 11 december 2013 (kennelijk) een telefonisch contact van 61 seconden tussen [medeverdachte 1] en de telefoon die in gebruik was bij verdachte heeft plaatsgevonden - welk contact overigens in de opgevraagde historische telefoongegevens van het telefoonnummer van verdachte niet is terug te zien - is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte, als medepleger, bij de brandstichting betrokken is.
Daarnaast verklaart medeverdachte [medeverdachte 1] omtrent de betrokkenheid van verdachte niet veel meer dan dat verdachte, samen met anderen, tweemaal aanwezig is geweest in een voor [medeverdachte 1] bedreigende setting. Uit de eventuele betrokkenheid van verdachte bij een bedreiging of afpersing van [medeverdachte 1] , volgt echter niet zonder meer dat verdachte bij de brandstichting betrokken is geweest en evenmin welke rol hij daarbij zou hebben gespeeld.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden verklaard.
De poging woninginbraak
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende worden vastgesteld. Verdachte is in de nachtelijke uren met [medeverdachte 2] meegereden naar de woning van [medeverdachte 1] . [getuige] ziet een man in de opening van het tuinhek bij die woning staan. De getuige ziet vervolgens twee personen weglopen naar de voorzijde van de woning. Verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft verlaten en naar medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gekeken die bij de woning was. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn kort nadien in de nabije omgeving aangehouden, waarbij in de auto van [medeverdachte 2] onder meer een verstopte schroevendraaier wordt aangetroffen die een werktuigspoor heeft achtergelaten bij één van de kozijnen van de woning van [medeverdachte 1] .
Het medeplegen van dan wel het op de uitkijk staan bij een poging tot inbraak in de woning van [medeverdachte 1] kan aan de hand van het voorgaande niet bewezen worden verklaard, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
De vordering van de officier van justitie om bij de uitspraak in deze zaak de gevangenneming van verdachte te bevelen, wordt gelet op het voorgaande afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2019.
Mr. M. Goedhuis-Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.