ECLI:NL:RBNHO:2019:573

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
15/028480-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na steekincident met voorbedachte rade niet bewezen, wel veroordeling voor doodslag

Op 29 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op een vrouw door haar met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 februari 2018 in Zaandam het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden op 23 februari 2018. De officier van justitie vorderde een veroordeling voor moord, stellende dat de verdachte met voorbedachte rade handelde. De verdediging betoogde echter dat er geen sprake was van een vooropgezet plan en dat de verdachte vrijgesproken moest worden van moord.

De rechtbank heeft de tenlastelegging van moord niet bewezen geacht, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade handelde. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat de verdachte had gehandeld na kalm beraad. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, omdat hij opzettelijk het leven van het slachtoffer had ontnomen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waaronder de moeder en broer van het slachtoffer, die schadevergoeding vroegen voor de emotionele impact van het delict. De rechtbank kende een schadevergoeding toe aan de moeder van het slachtoffer voor shockschade, maar verklaarde andere vorderingen niet-ontvankelijk wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/028480-18 (P)
Uitspraakdatum: 29 januari 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 januari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Lemmers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Ҫimen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [Benadeelde 1] , [Benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 februari 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (met kracht) zes, althans een of meerdere malen met een mes, althans met een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam te steken (waarbij een of meerdere orga(a)n(en) van die [slachtoffer] werden geraakt), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 23 februari 2018 is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde moord. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, aangezien hij het slachtoffer stond op te wachten en hij het mes waarmee hij heeft gestoken al bij zich had. Volgens de officier van justitie is er sprake geweest van kalm beraad. Verdachte heeft zich er niet bij neer kunnen leggen dat de relatie voorbij was en hij was al maanden bezig om contact met het slachtoffer te leggen. Hij heeft dreigementen geuit naar verschillende personen in de nabije kring van het slachtoffer en heeft op 5 februari 2018 nog een sms-bericht verzonden aan de broer van het slachtoffer. Ten slotte heeft verdachte op 9 februari 2018 in de nabijheid van de woning van het slachtoffer geruime tijd op haar staan wachten, terwijl hij een mes bij zich droeg.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord nu geen sprake is van voorbedachte raad. Verdachte heeft veel contact gezocht met het slachtoffer en een sms-bericht verzonden aan de broer van verdachte. Dit zou een indicatie kunnen opleveren voor stalking. Hieruit kan echter de voorbedachte raad niet worden afgeleid. Ook uit de overige omstandigheden, te weten het zich ophouden in de omgeving van de woning van het slachtoffer en de onduidelijkheid over waar het mes vandaan komt, kan in deze specifieke situatie niet worden afgeleid dat er sprake was van een vooropgezet plan, een moment van kalm beraad en berekenend handelen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakDe rechtbank acht de ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Of er sprake is geweest van moord, hangt af van de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Met voorbedachte raad is niet verenigbaar dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan. Verdachte heeft zich weliswaar met een mes opgehouden nabij de woning van het slachtoffer, alwaar hij vervolgens het slachtoffer met dit mes heeft neergestoken, maar deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer heeft gestoken met het mes.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan met welke intentie verdachte daar op het slachtoffer wachtte. Evenmin is komen vast te staan op welke wijze en op welk moment de verdachte in het bezit is gekomen van het mes. Voorts is niet duidelijk geworden op welk moment de verdachte het mes ter hand heeft genomen en hij het besluit heeft genomen om het slachtoffer met dat mes te steken. Niet uitgesloten kan worden dat verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, veroorzaakt door het zien van het slachtoffer in het bijzijn van een andere man.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de doodslag op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 9 februari 2018 te Zaandam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met kracht zesmaal met een mes, in het lichaam te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op
23 februari 2018 is overleden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De rechtbank heeft de naam van het slachtoffer verbeterd gelezen. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van doodslag bepleit dat in vergelijkbare gevallen een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 10 jaren is opgelegd en zij heeft de rechtbank verzocht hierbij aansluiting te zoeken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 9 februari 2018 het destijds 28-jarige slachtoffer voor haar woning meermalen met een mes gestoken, ten gevolge waarvan het slachtoffer twee weken later in het ziekenhuis is overleden.
Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer haar meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft daarnaast groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en andere naasten van het slachtoffer. De moeder, broer en schoonzus van het slachtoffer hebben ter terechtzitting hun schriftelijke slachtofferverklaringen laten voorlezen. Naast het gemis van het slachtoffer komt hieruit tevens naar voren hoezeer de wijze waarop het slachtoffer is overleden, hen heeft aangegrepen. Moeder en schoonzus hebben het slachtoffer voor de woning aangetroffen, liggend op de grond, terwijl zij haar bewustzijn verloor. Vervolgens hebben zij moeten toekijken hoe zij gereanimeerd werd. Het slachtoffer heeft vervolgens twee weken in coma in het ziekenhuis gelegen, wat voor alle nabestaanden een zeer spannende periode is geweest.
Naast deze ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden, brengt een dergelijk feit angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de buurt in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen teweeg.
Doodslag is zo’n ernstig feit, dat in beginsel slechts volstaan kan worden met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gelet op het volgende.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. Uit het op naam van verdachte staande uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 31 oktober 2018 blijkt dat verdachte in Bulgarije niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte rapportages, te weten:
  • het psychiatrisch Pro Justitia rapport gedateerd 9 april 2018, opgesteld door V. Harmse, psychiater in opleiding onder supervisie van dr. N. Duits, (kinder- en jeugd) psychiater;
  • het psychologisch Pro Justitia rapport gedateerd 4 april 2018, opgesteld door H. Scharft, psycholoog;
  • het NIFP-rapport (locatie: Pieter Baan Centrum), gedateerd 27 december 2018, opgesteld door J. van der Meer, psychiater, en G.M. Jansen, GZ-psycholoog.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan bovengenoemde onderzoeken naar zijn geestesvermogens. Aldus heeft hij geen inzicht gegeven in zijn persoonlijkheid.
Het NIFP-rapport vermeldt dat de weigering om mee te werken weloverwogen is, en niet lijkt voort te komen vanuit een stoornis en/of beperkte intellectuele capaciteiten. Inhoudelijke gesprekken met de psychiater en psycholoog hebben niet plaatsgevonden. De verdachte heeft niet meegewerkt aan testpsychologisch en neurologisch onderzoek. Op basis van de zeer beperkte eigen observaties van de deskundigen en die van de groepsleiding, zijn er geen aanwijzingen gevonden voor een angst- of stemmingsstoornis. Ook worden ontwikkelingsstoornissen zoals AD(H)D en een autismespectrumstoornis onwaarschijnlijk geacht. Een ziekelijke stoornis in de geestvermogens in de vorm van een waanstoornis kan niet met zekerheid worden uitgesloten, maar kan ook niet worden aangetoond. Er kunnen door de beperkingen van het onderzoek geen uitspraken worden gedaan over de aan- of afwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking en/of een persoonlijkheidsstoornis, al is een ernstige verstandelijke beperking minder waarschijnlijk. De deskundigen hebben de vraag naar de doorwerking van een eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde, indien bewezen, niet kunnen beantwoorden. Een gefundeerde risico inschatting kon evenmin worden uitgevoerd.
Verdachte heeft ter zitting verklaart spijt te hebben van zijn daad, maar hij heeft geen blijk gegeven van medeleven met de nabestaanden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf van lange duur passend en geboden is. De duur van deze op te leggen vrijheidsbenemende straf wijkt af van de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, nu de ten laste gelegde moord niet bewezen is geacht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van negen jaar moet worden opgelegd, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Beslag

7.1
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 1 mes (855700) en 1 paar schoenen (855713), dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen is begaan.
7.2.
Teruggave aan verdachte (beslagene)
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 vest (855704);
  • 1 shirt (855709);
  • 1 vest (855716);
  • 1 trainingsbroek (855687);
  • 1 trainingsbroek (855699);
  • 1 vest (855693);
  • 1 broek (855702).
dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Shockschade
Bij de beoordeling van de door alle benadeelde partijen gevorderde immateriële schade in de vorm van shockschade, heeft de rechtbank het volgende als uitgangspunt genomen.
Voor vergoeding van shockschade is, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583,NJ 2010/387), vereist dat bij de benadeelde partij sprake is van een hevige emotionele schok die veroorzaakt is door de waarneming van het ten laste gelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient bij de begroting van die schade, indien mogelijk, te worden gelet op vergelijkbare gevallen.
8.2
Benadeelde partij [Benadeelde 1] (moeder van het slachtoffer)
Namens de benadeelde partij [Benadeelde 1] heeft mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering is als volgt opgebouwd: shockschade ad
€ 30.000,00, reiskosten hoger beroep ad € 100,00 en eigen risico zorgverzekering 2018 en 2019 ad € 770,00.
Materiële schade
De vordering zal voor het deel begrote reiskosten in hoger beroep en eigen risico zorgverzekering over 2018 en 2019 niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt of komen vast te staan.
Shockschade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat bij mevrouw [Benadeelde 1] sprake is van shockschade. Zij is voor haar eigen woning geconfronteerd met de hevige verwondingen van haar dochter, het slachtoffer. Ook is zij getuige geweest van het openen van de borstholte van haar dochter en de reanimatie op straat. Voorts is zij geconfronteerd met de gevolgen van het ten laste gelegde. Zij heeft haar dochter gedurende twee weken in het ziekenhuis bezocht en uiteindelijk is haar dochter in haar bijzijn overleden. Daarbij heeft de benadeelde partij kennisgenomen van het dossier en is zij nog immer woonachtig op het adres waar het feit gepleegd is.
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd, door middel van een brief van i-psy die door S. Türk (psycholoog) en N. Abali (GZ-Psycholoog) is opgesteld. Ook is de vordering ter terechtzitting namens de benadeelde partij door mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam, nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de directe confrontatie met de afschuwelijke gevolgen van het misdrijf dat haar dochter is overkomen. Zij heeft als moeder haar dochter op straat aangetroffen met meerdere steekverwondingen, waaraan haar dochter twee weken later is overleden. Blijkens de diagnose die door de psychologen van i-psy is gesteld, heeft dat geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stress stoornis (PTSS).
Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.3
Benadeelde partij [Benadeelde 2] (broer van het slachtoffer)
Namens de benadeelde partij [Benadeelde 2] heeft mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering is als volgt opgebouwd: shockschade ad
€ 15.000,00, en materiele schade ad € 7.551,42, die uit de volgende posten bestaat:
  • Reiskosten eerste aanleg ad € 142,31
  • Reiskosten hoger beroep ad € 100,00
  • Communicatiekosten ad € 50,00
  • Kosten met betrekking tot uitvaart € 4.699,11
  • Eigen risico zorgverzekering 2018 en 2019 ad € 770,00
  • Nazenden lichaamsmateriaal ad € 1.790,00.
Materiële schade
Reiskosten hoger beroep en eigen risico zorgverzekering
De vordering zal voor het deel begrote reiskosten in hoger beroep en eigen risico zorgverzekering over 2018 en 2019 niet-ontvankelijk worden verklaard nu deze kosten nog niet zijn gemaakt of komen vast te staan.
Reiskosten eerste aanleg
Deze kosten ad € 142,31 zien op de bezoeken aan het kantoor van de advocaat, de rechtbank voor de zittingen, de uitspraak alsmede het gesprek met de officier van justitie. Deze kosten zijn aan te merken als rechtstreekse kosten en zijn derhalve toewijsbaar.
Communicatiekosten
Deze kosten ad € 50,00 zien op het voeren van telefoongesprekken in verband met deze strafzaak. Deze kosten zijn aan te merken als rechtstreekse kosten en zijn derhalve toewijsbaar.
Kosten met betrekking tot de uitvaart en nazenden lichaamsmateriaal
De reiskosten die betrekking hebben op de uitvaart, te weten € 76,16 voor vignetten en
€ 722,95 voor benzine zijn aan te merken als rechtstreekse kosten en derhalve toewijsbaar.
De uitvaartkosten van € 3.900,00 zijn kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit en komen voor vergoeding in aanmerking.
Ook de kosten voor het nazenden van het lichaamsmateriaal ad € 1.790,00 zijn aan te merken als rechtstreekse kosten en derhalve toewijsbaar.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van
€ 6.681,42 dient te worden toegewezen.
Shockschade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat bij de heer [Benadeelde 2] sprake is van shockschade. Hij is geconfronteerd met de gevolgen van het tenlastegelegde. Hij heeft zijn zus gedurende twee weken in het ziekenhuis bezocht en uiteindelijk is zijn zus in zijn bijzijn overleden. Voorts heeft de benadeelde partij kennis genomen van het dossier.
Vast staat dat verdachte het slachtoffer heeft gedood door middel van het steken met een mes. Ook staat vast dat de benadeelde partij, de heer [Benadeelde 2] , direct is geconfronteerd met de afschuwelijke gevolgen van hetgeen verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. Dit moet geleid hebben tot een hevige emotionele schok voor de heer [Benadeelde 2] .
De vraag die moet worden beantwoord, is of de heer [Benadeelde 2] als gevolg van deze emotionele schok aantoonbaar geestelijk letsel heeft opgelopen. Op dit punt is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd, door middel van een brief van i-psy die is opgesteld door L. van Bergen (medebehandelaar).
Ter terechtzitting is de vordering namens de benadeelde partij door mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam, nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat de medewerker van i-psy, die de verklaring heeft ondertekend, psycholoog is. Nu uit de brief van i-psy van 20 december 2018 niet blijkt dat deze door een psycholoog of psychiater is ondertekend en voorts daaruit niet kan worden opgemaakt of, en zo ja, door wie en op basis waarvan de diagnose PTSS is gesteld, is de vordering tot shockschade naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de heer [Benadeelde 2] in de onderhavige procedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor dit deel van zijn vordering.
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 6.681,42 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.4
Benadeelde partij [benadeelde 3] (schoonzus van het slachtoffer)
Namens de benadeelde partij [benadeelde 3] heeft mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering is als volgt opgebouwd: shockschade ad € 30.000,00, reiskosten hoger beroep ad € 100,00 en eigen risico zorgverzekering 2018 en 2019 ad € 770,00.
Materiële schade
De vordering zal voor het deel begrote reiskosten in hoger beroep en eigen risico zorgverzekering over 2018 en 2019 niet-ontvankelijk worden verklaard nu deze kosten nog niet zijn gemaakt of komen vast te staan.
Shockschade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat bij mevrouw [benadeelde 3] sprake is van shockschade. Zij is voor haar eigen woning geconfronteerd met de hevige verwondingen van haar schoonzus, het slachtoffer. Ook is zij getuige geweest van het openen van de borstholte van haar schoonzus en de reanimatie op straat. Voorts is zij geconfronteerd met de gevolgen van het ten laste gelegde. Zij heeft haar schoonzus gedurende twee weken in het ziekenhuis bezocht en uiteindelijk is haar schoonzus overleden. Daarbij heeft de benadeelde partij kennisgenomen van het dossier en is zij nog immer woonachtig op het adres waar het feit gepleegd is.
Vast staat dat verdachte het slachtoffer heeft gedood door middel van het steken met een
mes. Ook staat vast dat de benadeelde partij, mevrouw [benadeelde 3] , direct is geconfronteerd met de afschuwelijke gevolgen van hetgeen verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. Dit moet geleid hebben tot een hevige emotionele schok voor de mevrouw [benadeelde 3] .
De vraag die moet worden beantwoord, is of mevrouw [benadeelde 3] als gevolg van deze emotionele schok aantoonbaar geestelijk letsel heeft opgelopen. Op dit punt is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd, door middel van een brief van i-psy die is opgesteld door Y. Saban (regiebehandelaar).
Ter terechtzitting is de vordering namens de benadeelde partij door mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam, nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat de medewerker van i-psy, die de verklaring heeft ondertekend, psycholoog is. Nu uit de brief van i-psy van 17 december 2018 niet blijkt dat deze door een psycholoog of psychiater is ondertekend en voorts daaruit niet kan worden opgemaakt of, en zo ja, door wie en op basis waarvan de diagnose PTSS is gesteld, is de vordering tot shockschade naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Het voorgaande brengt met zich mee dat mevrouw [benadeelde 3] in de onderhavige procedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard ook voor dit deel van haar vordering.
De benadeelde partij de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.5
Benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] (nichtje en neefje van het slachtoffer)
Namens de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] heeft mr. C. Bijl, advocaat te Amsterdam, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit hebben geleden.
Deze vorderingen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu bij de benadeelde partijen (nog) geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit (doodslag) heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
  • 1 mes (855700);
  • 1 paar schoenen (855713).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 vest (855704);
  • 1 shirt (855709);
  • 1 vest (855716);
  • 1 trainingsbroek (855687);
  • 1 trainingsbroek (855699);
  • 1 vest (855693);
  • 1 broek (855702).
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[Benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade (shockschade), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
9 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [Benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [Benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
135 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[Benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.681,42 (zesduizend zeshonderdéénentachtig euro en tweeënveertig cent), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [Benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [Benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.681,42 (zesduizend zeshonderdéénentachtig euro en tweeënveertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
68 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 5]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mrs. J. van Beek en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Kruit,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2019.
mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.