In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het CIZ over de weigering van een Wlz-indicatie. Eiseres, die bekend is met een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen, had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het primaire besluit van 8 mei 2018, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door het CIZ gehandhaafd in het bestreden besluit van 25 september 2018. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 maart 2019 is gebleken dat er onvoldoende onderbouwing was voor de grondslag verstandelijke handicap, zoals vereist door de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medisch adviseurs van het CIZ niet voldoende hebben onderzocht of eiseres, gezien haar licht verstandelijke handicap in combinatie met gedragsproblemen, tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en vernietigt dit.
De rechtbank heeft tevens een voorlopige voorziening getroffen, waarbij eiseres wordt behandeld als ware zij in het bezit van een Wlz-indicatie, tot zes weken na de datum van het nieuw te nemen besluit door verweerder. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.024,-.