Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procedure
in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2.Feiten en omstandigheden
2 februari 2015. Hierbij heeft het gerechtshof overwogen dat de man tevens onderhouds-plichtig is voor de minderjarige dochter van zijn partner: [minderjarige] , geboren op [datum] , die hij heeft erkend.
3.Verzoek
Hij stelt hiertoe dat die beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven. Immers, hij is per 24 juli 2017 mede onderhoudsplichtig geworden voor zijn minderjarige [minderjarige] . De man acht het voorts niet redelijk dat de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (en inmiddels ook [minderjarige] ) nog langer alleen worden afgewenteld op zijn partner. Hij wenst zijn draagkracht voortaan gelijkelijk te verdelen over vier kinderen, waarbij moet worden uitgegaan van het huidige lagere inkomen dat hij heeft als gevolg van het opnemen van ouderschapsverlof.
4.Verweer en zelfstandig verzoek
De vrouw verzoekt daarom te bepalen - met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2016 - dat de man aan haar een kinderbijdrage dient te voldoen van € 342 per maand per kind.
5.Beoordeling
Op een eventuele verhoging van de kinderbijdrage per datum van deze beschikking zoals door de vrouw verzocht, wordt later teruggekomen.
Daarom zal ook voor hen worden uitgegaan van een behoefte van € 650 per maand per kind.
Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 920 aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
Voor inkomens beneden een NBI van € 1.600 zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, bedraagt zijn NBI € 2.695 per maand.
De rechtbank is van oordeel dat het opnemen van ouderschapsverlof weliswaar een vrijwillige keuze van de man is geweest, maar dat hem desondanks de mogelijkheid geboden dient te worden om van deze wettelijke mogelijkheid gebruik te maken, ook al houdt dit een (tijdelijke) inkomensachteruitgang in.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, bedraagt haar NBI € 2.762 per maand.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van [partner] op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, bedraagt haar NBI € 3.501 per maand.
Geen rekening wordt gehouden met de aflossing op een studieschuld met € 106 per maand, omdat dit een relatief laag bedrag is dat [partner] gemakkelijk zou kunnen voldoen uit haar vrij ruimte dan wel haar vermogen.
Gelet op de omstandigheid dat de man geen € 50 per maand spaart voor [minderjarige] en [minderjarige] , terwijl partijen dit wel zijn overeengekomen in het ouderschapsplan, de tijdelijkheid van zijn inkomensachteruitgang in verband met ouderschapsverlof en zijn recente loonsverhoging, ziet de rechtbank geen aanleiding per oktober 2018 het lagere bedrag van € 287 per maand vast te stellen. Dit betekent dat het verzoek van de man wordt afgewezen.
6.Beslissing
M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.