In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, waarbij verweerder een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.602 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.105 heeft vastgesteld. Eiser is van mening dat bij de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen niet wordt uitgegaan van de daadwerkelijk genoten inkomsten, maar van forfaitair bepaalde inkomsten. Eiser heeft geen beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen correct heeft toegepast en dat de door eiser aangevoerde klachten niet opgaan. De rechtbank wijst erop dat de wet niet op billijkheid kan worden beoordeeld en dat de rechter niet is toegestaan om de wet te toetsen aan de Grondwet of fundamentele rechtsbeginselen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.