ECLI:NL:RBNHO:2019:5662

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
15/024458-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en valsheid in geschrift door verdachte die zich voordeed als directeur van Liberty Global

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die gedurende anderhalf jaar verschillende personen heeft opgelicht. De verdachte deed zich voor als directeur van Liberty Global en vertelde leugens over zijn financiële situatie om geld van zijn slachtoffers te verkrijgen. Hij toonde valse financiële documenten en gebruikte valse identiteiten om zijn slachtoffers te misleiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte heeft onder andere zijn kennissen en een oom van zijn vriendin opgelicht door hen te vertellen dat hij tijdelijk geen toegang had tot zijn bankrekening en hen te vragen om geld te lenen. Daarnaast heeft hij ook een verkoopmedewerkster bij een benzinepomp opgelicht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die door de verdachte financieel zijn benadeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van enkele benadeelde partijen toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/024458-19 (P)
Uitspraakdatum: 27 mei 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Brugman, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Neervoort, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht, alsmede van de toelichtingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , en [benadeelde 6] en [benadeelde 5] , beiden bijgestaan door mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 13 mei 2019, ten laste gelegd dat hij
feit 1
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2017 tot en met 17 mei 2018 te Julianadorp, gemeente Den Helder, en/of elders in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meer geldbedragen (in totaal 15.390 euro), door
- ( in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was waardoor zijn (Van Lanschot) bankrekening geblokkeerd was en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken, en/of
- ( telkens) (in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij, verdachte, kosten voor een architect moest betalen en als hij, verdachte, die niet betaalde, verdachte een boete zou krijgen, en/of
- ( in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij, verdachte, geld nodig had voor een reparatie van zijn auto;
feit 2
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2018 tot en met 5 juli 2018 te Alkmaar en/of Julianadorp, gemeente Den Helder, en/of elders in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meer geldbedragen (in totaal 24.000 euro), door
- ( in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was waardoor zijn (ABN AMRO) bankrekening(en) geblokkeerd was/waren en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken, en/of
- die [benadeelde 2] een (valse/vervalste) brief van de ABN AMRO te laten zien waarin stond dat op 22 februari 2018 een geldbedrag van 66.680,44 euro op de bankrekening van verdachte bijgeschreven zou worden, en/of
- ( in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat hij, verdachte, kosten voor een architect moest betalen en als hij, verdachte, die niet betaalde, verdachte en zijn vriendin op termijn hun woning zouden moeten verlaten;
feit 3
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 augustus 2017 tot en met 23 januari 2019 te Julianadorp, gemeente Den Helder, en/of elders in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannnemen van een valse naam en/of een valse hoedanigeheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meer geldbedragen (tot in totaal een bedrag van 95.076 euro), door
- ( in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 3] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was waardoor zijn (ING en/of ABN AMRO) bankrekening(en) geblokkeerd was/waren en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken, en/of
- ( in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 3] te zeggen dat hij, verdachte, geen salaris (meer) ontvangt, en/of
- die [benadeelde 3] (valse/vervalste) brief/brieven afkomstig van Liberty Global te sturen/geven waarin staat dat Liberty Global enig geldbedrag verschuldigd is aan die [benadeelde 3] , en/of
- die [benadeelde 3] een (valse/vervalst) brief afkomstig van ING bank te tonen waarin staat dat de betaalrekening van verdachte per 14 januari 2019 weer actief is en waarin een banksaldo van € 779.562,44 wordt vermeld, en/of
- ( meermalen) onder een valse naam en/of valse hoedanigheid (te weten [naam] , werkzaam als troubleshooter bij Liberty Global) (telefonisch en/of schriftelijk) contact te onderhouden met die [benadeelde 3] , en/of
- die [benadeelde 3] 42 laptops (van Liberty Global) te laten kopen zonder deze daadwerkelijk aan die [benadeelde 3] te (laten) leveren;
feit 4
op of omstreeks 20 januari 2019 te Breda, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van 265 euro), door (in strijd met de waarheid) tegen die [benadeelde 4] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was waardoor zijn bankrekening(en) geblokkeerd was/waren en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken (om zijn hotel te betalen);
feit 5
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2016 tot en met 31 januari 2017 te Julianadorp, gemeente Den Helder, en/of elders in Nederland een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een arbeidsovereenkomst tussen Liberty Global en [benadeelde 5] , en/of
- een arbeidsovereenkomst tussen Liberty Global en [benadeelde 6] ,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten, mede gelet op zijn bekennende verklaring, kunnen worden bewezen, met uitzondering van het derde gedachtestreepje onder 1 in de tenlastelegging en de bijbehorende afgifte van een geldbedrag van € 610,-, alsmede de afgifte van een deel van het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag, namelijk de afgifte van het eerste geldbedrag van € 7.500,-.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde oplichtingen en de onder 5 ten laste gelegde valsheid in geschrift. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, bewezen dat verdachte de benadeelden onder valse voorwendselen heeft bewogen tot de afgifte van alle in de tenlastelegging onder 1, 2, 3 en 4 genoemde geldbedragen, dus ook de onder 1 respectievelijk 3 ten laste gelegde geldbedragen van € 610,- en € 7.500,-. De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen, nu sprake is van een bekennende verdachte, bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), namelijk:
ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 4 en 5
- de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2019 heeft afgelegd;
ten aanzien van feit 1
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 17 mei 2018, pag. 32-36;
ten aanzien van feit 2
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 5 juli 2018, pag. 140-142;
ten aanzien van feit 3
  • een proces-verbaal van bevindingen van 13 januari 2019, inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] , pag. 160-161;
  • een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] van 23 januari 2019, pag. 169-170;
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een tijdlijn van de door [benadeelde 3] afgegeven geldbedragen aan [verdachte] , pag. 171-173, gevoegd als bijlage bij voornoemd proces-verbaal van aangifte;
ten aanzien van feit 4
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4] van 31 januari 2019, pag. 352-354;
ten aanzien van feit 5
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een ongedateerd proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 5] , pag. 152-154;
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een arbeidsovereenkomst onbepaalde tijd tussen Liberty Global en [benadeelde 5] , gedagtekend d.d. 21 december 2016 door [werknemer] namens Liberty Global en d.d. 23 december 2016 door [benadeelde 5] , pag. 155-158;
  • een proces-verbaal van 10 oktober 2016, inhoudende het verhoor van [benadeelde 6] , pag. 453-456;
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een arbeidsovereenkomst onbepaalde tijd tussen Liberty Global en [benadeelde 6] , gedagtekend d.d. 19 februari 2016 door [werknemer] namens Liberty Global en d.d. 17 februari 2016 door [benadeelde 6] , pag. 378-381.
De voormelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
feit 1
op tijdstippen in de periode van 15 december 2017 tot en met 29 december 2017 te Julianadorp, gemeente Den Helder, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, in totaal 15.390 euro, door
- in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was, waardoor zijn Van Lanschot bankrekening geblokkeerd was en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken, en
- in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij, verdachte, kosten voor een architect moest betalen en als hij, verdachte, die niet betaalde, verdachte een boete zou krijgen, en
- in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij, verdachte, geld nodig had voor een reparatie van zijn auto;
feit 2
op tijdstippen in de periode van 12 januari 2018 tot en met 23 februari 2018 te Alkmaar en/of Julianadorp, gemeente Den Helder, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, in totaal 24.000 euro, door
- in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was waardoor zijn ABN AMRO bankrekening geblokkeerd was en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken, en
- die [benadeelde 2] een valse brief van de ABN AMRO te laten zien waarin stond dat op 22 februari 2018 een geldbedrag van 66.680,44 euro op de bankrekening van verdachte bijgeschreven zou worden, en
- in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat hij, verdachte, kosten voor een architect moest betalen en als hij, verdachte, die niet betaalde, verdachte en zijn vriendin op termijn hun woning zouden moeten verlaten;
feit 3
op tijdstippen in de periode van 11 augustus 2017 tot en met 8 januari 2019 te Julianadorp, gemeente Den Helder, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (in totaal 95.076 euro), door
- in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 3] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was en zijn ING en ABN AMRO bankrekeningen geblokkeerd waren en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken, en
- in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 3] te zeggen dat hij, verdachte, geen salaris meer ontvangt, en
- die [benadeelde 3] valse brieven afkomstig van Liberty Global te sturen/geven, waarin staat dat Liberty Global enig geldbedrag verschuldigd is aan die [benadeelde 3] , en
- die [benadeelde 3] een valse brief afkomstig van ING bank te tonen, waarin staat dat de betaalrekening van verdachte per 14 januari 2019 weer actief is en waarin een banksaldo van € 779.562,44 wordt vermeld, en
- meermalen onder een valse naam en valse hoedanigheid, te weten [naam] , werkzaam als troubleshooter bij Liberty Global, telefonisch en schriftelijk contact te onderhouden met die [benadeelde 3] , en
- die [benadeelde 3] 42 laptops van Liberty Global te laten kopen, zonder deze daadwerkelijk aan die [benadeelde 3] te (laten) leveren;
feit 4
op 20 januari 2019 te Breda met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 265 euro, door in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde 4] te zeggen dat hij, verdachte, geskimd was, waardoor zijn bankrekening geblokkeerd was en hij, verdachte, aldus niet over geld kon beschikken om zijn hotel te betalen;
feit 5
op tijdstippen in de periode van 19 februari 2016 tot en met 31 januari 2017 te Julianadorp, gemeente Den Helder, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst tussen Liberty Global en [benadeelde 5] en een arbeidsovereenkomst tussen Liberty Global en [benadeelde 6] , valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1, 2 en 3
telkens: oplichting, meermalen gepleegd;
feit 4
oplichting;
feit 5
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging, meer dan de officier van justitie, de persoon van verdachte te betrekken en te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de geadviseerde bijzondere voorwaarden, aangevuld met een taakstraf van de maximale duur.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende lange tijd, namelijk bijna anderhalf jaar, twee kennissen en een oom van zijn toenmalige vriendin opgelicht. Hij heeft de slachtoffers structureel leugens verteld om hen zo geld afhandig te maken. Verdachte deed zich daarbij voor als directeur van een afdeling van de onderneming Liberty Global. Hij zei dat hij een goed inkomen had, waarover hij door blokkades van zijn bankrekening(en) tijdelijk niet kon beschikken. Om zijn leugens kracht bij te zetten toonde hij valse financiële stukken en verzon hij andere identiteiten, uit wiens naam hij telefoneerde en e-mailberichten aan de slachtoffers verstuurde. Verdachte heeft op deze wijze de slachtoffers forse financiële schade toegebracht. Daarnaast heeft hij de hulpvaardigheid van de slachtoffers in ernstige mate misbruikt en hun vertrouwen in het algemeen en in verdachte in het bijzonder ernstig geschaad.
Verdachte heeft daarnaast op 20 januari 2019 een verkoopmedewerkster bij een benzinepomp opgelicht. Verdachte heeft dusdanig lang met leugens op haar ingepraat, dat zij uiteindelijk bereid is gevonden om geld aan hem te geven. Ook haar is daarmee financiële schade toegebracht en haar vertrouwen beschaamd.
Verdachte heeft zich ten slotte tweemaal schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Verdachte heeft zijn broer en een kennis gezegd dat zij een baan konden krijgen bij Liberty Global en hij heeft vervolgens valselijk arbeidsovereenkomsten opgemaakt die van Liberty Global afkomstig zouden zijn. Het belang dat met het strafbaar stellen hiervan wordt beschermd, is het vertrouwen dat burgers en instellingen in het maatschappelijk en economisch verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. Een arbeidsovereenkomst is bij uitstek zo’n geschrift. Verdachte heeft dit vertrouwen herhaaldelijk geschaad.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank alleen oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland op 15 maart 2010 onherroepelijk wegens oplichting is veroordeeld. Nu die veroordeling langer dan vijf jaar geleden is, zal de rechtbank die niet in het nadeel van verdachte bij de strafoplegging betrekken.
In het Pro Justitia-rapport van 11 april 2019, opgesteld door [psycholoog] , psycholoog, is te lezen dat bij verdachte sprake is van narcistische en antisociale trekken en van een depressieve stoornis, die pas is ontstaan nadat hij frauduleus is gaan handelen. Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten waren de persoonlijkheidstrekken wel aanwezig, maar van de depressieve stoornis was toen nog geen sprake. Verdachte heeft blijkens de conclusie van de psycholoog ten tijde van de feiten doelbewust en weloverwogen gehandeld. Achter zijn handelswijze gaan wel minderwaardigheidsgevoelens schuil, maar de invloed daarvan is niet dwingend geweest op zijn gedrag. De feiten kunnen verdachte daarom volgens de psycholoog volledig worden toegerekend.
In het reclasseringsrapport van 3 mei 2019 van GGZ Fivoor Haarlem staat beschreven dat verdachte zich in een instabiele leefsituatie bevindt met problemen op verschillende leefgebieden, zoals huisvesting, dagbesteding, inkomen, schuldenproblematiek en een mogelijke gokverslaving, die het recidiverisico in stand houden. Verdachte is gedurende een lange periode strategisch te werk gegaan. Het kan niet worden uitgesloten dat hij na detentie opnieuw mogelijkheden gaat zoeken om inkomen te genereren door het plegen van strafbare feiten. Om dat risico op recidive te beperken adviseert de reclassering oplegging van reclasseringstoezicht bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en de gedragsvoorwaarde dat verdachte inzicht geeft in zijn financiën en meewerkt aan het op orde krijgen daarvan.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard hulp bij zijn problemen nodig te hebben en zich bereid verklaard de door de reclassering geadviseerde voorwaarden na te leven. Hij heeft verder verklaard gemotiveerd te zijn aan een delictanalyse en behandeling mee te werken en zijn financiële situatie met hulp van de reclassering aan te pakken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op zijn plaats is, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de lange periode waarin deze hebben plaatsgevonden en de bedragen die verdachte de slachtoffers afhandig heeft gemaakt, kan niet met een lagere straf worden volstaan, zoals de raadsvrouw heeft bepleit.
De rechtbank acht verplicht contact met de reclassering en oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk. De rechtbank zal deze voorwaarden verbinden aan de voorwaardelijk op te leggen straf. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een stevige druk moet voelen niet opnieuw te vervallen in delictgedrag en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal om die reden bepalen dat een gedeelte van acht maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van langere duur verbinden, namelijk van drie jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan al dan niet soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering ingediend tot betaling van € 15.390,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 tenlastegelegde zou hebben geleden. Tevens vordert de benadeelde partij vergoeding van zijn proceskosten tot een bedrag van € 3.385,69 (inclusief btw).
Uit de onderbouwing van de vordering is gebleken dat de benadeelde partij tegen verdachte een procedure aanhangig heeft gemaakt bij de burgerlijke rechter in verband met de door hem geleden schade. De burgerlijke rechter heeft deze vordering bij vonnis van 22 augustus 2018 toegewezen en verdachte daarbij opgedragen aan de benadeelde partij een bedrag van € 18.300,- te betalen, bestaande uit materiële schadevergoeding, alsmede € 860,02 aan proceskosten. Blijkens de toelichting van de benadeelde partij ter terechtzitting is dit vonnis inmiddels onherroepelijk.
Omdat de benadeelde partij al een civiele, executoriale titel heeft ten aanzien van de door hem in dit strafproces gestelde schade, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij vergoeding hiervan via de strafrechter en is voor de strafrechter geen rol meer weggelegd. Verdachte kan wat betreft deze schade niet nogmaals in rechte worden betrokken. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Aangezien de benadeelde partij niet wordt ontvangen in zijn vordering, zal verdachte ook niet worden veroordeeld in de proceskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. De gevorderde proceskosten zijn blijkens de onderbouwing van de vordering al onderwerp geweest van de procedure bij de burgerlijke rechter. Het is niet gebleken dat de benadeelde partij extra kosten heeft gemaakt, die in dit strafproces voor vergoeding in aanmerking komen. Ook in dit deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering gediend tot betaling van € 42.222,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens schade die hij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde zou hebben geleden. De door de benadeelde partij gestelde schade bestaat uit:
1. materiële schade, namelijk € 28.500,- aan vergoeding van de aan verdachte afgegeven geldbedragen, inclusief € 4.500,- rente, en € 45,- aan incassokosten, verminderd met het al door verdachte terugbetaalde geldbedrag van € 751,-;
2. € 14.428,- immateriële schade, in verband met de lichamelijke en psychische klachten die hij als gevolg van het tenlastegelegde stelt te hebben geleden en waardoor hij zijn baan is kwijtgeraakt.
Ad 1: materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de onder 2 bewezen verklaarde oplichting materiële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 23.294,-. Dit schadebedrag, waartegen geen verweer is gevoerd, bestaat uit een bedrag van € 23.249,- aan vergoeding voor het totaalbedrag dat de benadeelde partij onder valse voorwendselen aan verdachte heeft afgegeven en nog niet terugbetaald heeft gekregen, en een bedrag van € 45,- aan vergoeding voor gemaakte incassokosten. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige gestelde materiële schade, namelijk de gevorderde overeengekomen rente, niet in de vordering kan worden ontvangen. In artikel 51f, eerste lid, Sv is bepaald dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die de benadeelde door een strafbaar feit heeft geleden, als voldoende verband bestaat tussen het handelen van een verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden. Daarbij is van belang of de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de door de verdachte overtreden strafbepaling wordt beschermd, en zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. De rechtbank is van oordeel dat het mislopen van in leningsovereenkomsten vastgelegde rente, wegens het niet-nakomen van die overeenkomsten door verdachte, geen belang is dat artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) beoogt te beschermen, zodat in het geval van de gevorderde rente geen sprake is van rechtstreekse schade. Dit laat onverlet dat de benadeelde partij nakoming van de overeenkomsten kan vorderen bij de burgerlijke rechter.
Ad 2: immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor de gestelde immateriële schade evenmin in de vordering kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bij de vaststelling van immateriële schade is (net als bij materiële schade) het civiele recht van toepassing. Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier voor de beoordeling van belang, dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als hij ten gevolge van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dat sprake is van lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld en ook niet gebleken. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, zoals hier aan de orde is, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan zal in het algemeen slechts sprake zijn wanneer het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dergelijk letsel zal met concrete gegevens moeten worden onderbouwd, zodat het bestaan daarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld.
Tegen de achtergrond van dit kader is de rechtbank van oordeel dat, wegens gebrek aan onderbouwende stukken, niet kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting in zijn persoon. Een zorgvuldige beantwoording van de vraag of de gestelde immateriële schade voor toewijzing in aanmerking komt, vergt nader onderzoek en tijd. De burgerlijke rechter is bij uitstek het forum waar deze vraag beantwoord kan worden. Een inhoudelijke beoordeling van dit deel van de vordering in dit strafproces zou een aanzienlijke vertraging en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Conclusie
Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 23.294,-. Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.3.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering ingediend tot betaling van € 96.215,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 3 tenlastegelegde zou hebben geleden. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij zijn vordering bijgesteld naar een geldbedrag van € 90.815,-, in verband met het al door verdachte terugbetaalde bedrag van € 5.400,-.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 3 bewezen verklaarde oplichting. Dit is namelijk het totaalbedrag dat de benadeelde partij onder valse voorwendselen aan verdachte heeft afgegeven en nog niet terugbetaald heeft gekregen. De vordering zal daarom worden toegewezen. Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 90.815,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
7.4.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 4)
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft een vordering ingediend tot betaling van € 265,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 4 tenlastegelegde zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 4 bewezen verklaarde oplichting. Dit is namelijk het bedrag dat de benadeelde partij onder valse voorwendselen aan verdachte heeft afgegeven en nog niet terugbetaald heeft gekregen. De vordering zal daarom worden toegewezen. Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 265,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
7.5.
Vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] (feit 5)
De benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] hebben, bijgestaan door advocaat mr. M. Berbee, vorderingen ingediend tot betaling van € 135.104,- respectievelijk € 67.677,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 5 tenlastegelegde zouden hebben geleden.
Beide benadeelde partijen hebben aan de vordering ten grondslag gelegd dat verdachte hen langdurig, bewust en opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft zowel zijn broer als [benadeelde 6] doen voorkomen dat hij een goede functie had bij Liberty Global en hen een baan aangeboden bij dit bedrijf. Verdachte heeft [benadeelde 6] bewogen tot het opzeggen van zijn studie en het verrichten van arbeid, en zijn broer bewogen tot het opzeggen van de baan die hij destijds had. Beide benadeelde partijen vorderen daarom een bedrag wegens inkomstenderving en immateriële schade van € 2.500,-. Zij hebben zich onder behandeling van een psycholoog moeten stellen als gevolg van het handelen van verdachte. [benadeelde 6] vordert tevens betaling van het eigen risico dat hij in verband met de psychologische behandeling is verschuldigd en de eigen bijdrage die hij heeft moeten betalen aan de advocaat die een gerechtelijke procedure was gestart tegen Liberty Global.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zoals hiervoor onder 7.2. is overwogen, kan een benadeelde partij in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die de benadeelde door een strafbaar feit heeft geleden, als voldoende verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden. Daarbij is van belang of de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de door de verdachte overtreden strafbepaling wordt beschermd.
Verdachte wordt onder het onder 5 tenlastegelegde verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, door geschriften met een bewijsbestemming, namelijk met de benadeelde partijen gesloten arbeidsovereenkomsten, valselijk op te maken, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. De rechtbank heeft dit feit bewezen verklaard. Met het strafbaar stellen van dit valsheidsdelict, bedoeld in artikel 225 Sr, heeft de wetgever beoogd twee rechtsbelangen te beschermen. In de eerste plaats wordt het openbare vertrouwen beschermd, namelijk het vertrouwen dat burgers en instellingen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. In de tweede plaats wordt bescherming geboden tegen het mogelijke nadeel dat door de valsheid kan ontstaan. Daarbij moet worden gedacht aan nadeel dat ontstaat wanneer valse of vervalste geschriften tegenover derden worden gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partijen gestelde schadeposten niet rechtstreeks voortvloeien uit het onder 5 bewezenverklaarde. De gestelde schade staat in onvoldoende verband met de bewezen valsheid in geschrift, namelijk het valselijk
opmakenvan de arbeidsovereenkomsten. De gevorderde schade ziet echter op schade ontstaan door het daaraan voorafgaande handelen van verdachte tegenover de benadeelden waarin hij een onjuiste voorstelling van zaken heeft geschetst, en het
gebruikmakenvan de valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomsten – wat niet aan verdachte is ten laste gelegd – dan wel schade die in onvoldoende verband met de belangen die de overtreden strafbepaling beoogt te beschermen. Gelet hierop zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Hoewel de schade binnen de beperkte kaders van de strafrechtprocedure niet voor toewijzing vatbaar is, laat dit onverlet dat het handelen van verdachte jegens de benadeelde partijen wel onrechtmatig kan zijn en dat de benadeelde partijen desgewenst schadevergoeding van verdachte kunnen vorderen in een procedure bij de civiele rechter.
7.6.
Schadevergoedingsmaatregel
Oplegging schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelden [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , als extra waarborg voor betaling, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
De rechtbank ziet ook aanleiding om in het belang van de benadeelde [benadeelde 1] de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De schadevergoedingsmaatregel kan, overeenkomstig artikel 36f, tweede lid, Sr, worden opgelegd indien en voor zover een verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door een strafbaar feit is toegebracht. Die aansprakelijkheid moet worden beoordeeld naar de regels van het civiele recht. In het geval de civiele aansprakelijkheid niet is komen vast te staan en de vordering van een benadeelde partij in het strafproces om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd. Er zijn echter ook situaties denkbaar waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, maar waarbij desondanks wel kan worden vastgesteld dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de benadeelde geleden schade. In een dergelijk geval kan de schadevergoedingsmaatregel wel worden opgelegd. Een situatie waaraan in dit verband kan worden gedacht is een onherroepelijke beslissing van de burgerlijke rechter waaruit blijkt dat een verdachte de door hem veroorzaakte schade moet terugbetalen of vergoeden aan de benadeelde partij. Die situatie doet zich in deze zaak voor. Een civielrechtelijke veroordeling belet weliswaar dat een benadeelde kan worden ontvangen in de vordering benadeelde partij, maar staat niet in de weg aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ter zake van de door een strafbaar feit veroorzaakte schade.
Bij vonnis van 22 augustus 2018 heeft de burgerlijke rechter bepaald dat de benadeelde partij door toedoen van verdachte schade heeft geleden. Daarbij is de omvang van die schade in rechte vastgesteld op een bedrag van € 18.300,-. De rechtbank is van oordeel dat van deze schade een bedrag van € 15.390,- (het bedrag dat de benadeelde partij onder valse voorwendselen heeft afgegeven aan verdachte) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde. Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat dat bedrag te betalen ten behoeve de benadeelde partij.
De rechtbank zal verder bepalen dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Samenloop vervangende hechtenis
Op grond van artikel 36f, achtste lid, Sr, in verbinding met artikel 24c Sr, moet de rechter bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat de duur bepalen van de vervangende hechtenis die wordt toegepast bij gebreke van betaling en verhaal. In het geval van samenloop, bedoeld in artikel 57 Sr, mag, overeenkomstig artikel 60a Sr, in verbinding met artikel 24c, derde lid, Sr, de duur van de vervangende hechtenis gezamenlijk ten hoogste 365 dagen bedragen. Dit betekent dat de rechtbank hierna onder 9. de vervangende hechtenis zal toepassen naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de benadelingsbedragen, tot hoogtes waardoor het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 225 en 326 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
 Bepaalt dat het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Beveelt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte van 8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
drie (3) jarenbepaalde proeftijd de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
-meldplicht bij reclasseringzich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Drechterwaard 102 in Alkmaar, en zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
-ambulante behandelverplichtingzich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door De Waag of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich daarbij houdt aan de huisregels en de aanwijzingen en opdrachten die hem ten behoeve van de behandeling door of namens de zorgverlener worden gegeven;
-andere gedragsvoorwaardende reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden en zich actief inzet om zijn financiën op orde te krijgen, waaronder de aanmelding voor bewindvoering en schuldhulpverlening begrepen, als dat door de reclassering nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr.
Stelt dat verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
 Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.390,-(vijftienduizend driehonderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
43 (drieënveertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 23.294,-(drieëntwintigduizend tweehonderdvierennegentig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 23.294,- (drieëntwintigduizend tweehonderdvierennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
66 (zesenzestig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 90.815,-(negentigduizend achthonderdvijftien euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 90.815,- (negentigduizend achthonderdvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
255 (tweehonderdvijfenvijftig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 265,-(tweehonderdvijfenzestig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt aan verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 265,- (tweehonderdvijfenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 (één) daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
 Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3]en
[benadeelde 4]in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan genoemde benadeelde partijen.
 Verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde 5]en
[benadeelde 6]niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2019.