Op 9 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsverlening, die eerder was beëindigd. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 11 maart 2019, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. Tijdens de zitting op 9 mei 2019 is het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is, aangezien de verzoeker op dat moment onvoldoende eigen bestaansmiddelen had. Er zijn onduidelijkheden over de situatie van de verzoeker, met name met betrekking tot zijn huisvesting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het niet duidelijk is of de afwijzing van de bijstandsaanvraag in bezwaar stand zal houden. Daarom is het aangewezen om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft besloten dat de verweerder het betaalde griffierecht van € 47,- aan de verzoeker moet vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 1024,- moet vergoeden. Tevens is het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, en wordt de verzoeker bij wijze van voorschot bijstand verleend in aanvulling op zijn reguliere inkomsten tot de voor hem geldende norm, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2019.