ECLI:NL:RBNHO:2019:5639

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1725
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor bijstandsverlening na eerdere beëindiging, voorlopige voorziening toegewezen

Op 9 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsverlening, die eerder was beëindigd. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 11 maart 2019, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. Tijdens de zitting op 9 mei 2019 is het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is, aangezien de verzoeker op dat moment onvoldoende eigen bestaansmiddelen had. Er zijn onduidelijkheden over de situatie van de verzoeker, met name met betrekking tot zijn huisvesting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het niet duidelijk is of de afwijzing van de bijstandsaanvraag in bezwaar stand zal houden. Daarom is het aangewezen om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft besloten dat de verweerder het betaalde griffierecht van € 47,- aan de verzoeker moet vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 1024,- moet vergoeden. Tevens is het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, en wordt de verzoeker bij wijze van voorschot bijstand verleend in aanvulling op zijn reguliere inkomsten tot de voor hem geldende norm, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1725

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

9 mei 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. M.G. Böhm en mr. P. Koenhen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 9 mei 2019 ter zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
  • bepaalt dat verzoeker bij wijze van voorschot met ingang van 19 april 2019 bijstand wordt verleend in aanvulling op zijn reguliere inkomsten tot de voor hem geldende norm, tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1024,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Er is voldoende spoedeisend belang aanwezig nu verzoeker op dit moment (nog) onvoldoende eigen bestaansmiddelen heeft.
3. Het gaat hier om een nieuwe aanvraag na een eerdere beëindiging/intrekking van de uitkering. Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen in het kader van de onderzoeksplicht op juistheid en volledigheid te controleren.
4. Er zijn (nog steeds) veel onduidelijkheden in verzoekers situatie. Voor een groot deel zien die onduidelijkheden op de periode in het verleden, maar deels ook op de huidige situatie. Verweerder heeft ter zitting aangegeven wat betreft de nieuwe aanvraag met name vraagtekens te zetten bij de huisvesting van verzoeker.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het kader van zijn nieuwe aanvraag met betrekking tot zijn huisvesting wel nadere inlichtingen heeft verstrekt. Zo heeft hij verklaard te wonen op het adres [adres] en heeft hij nadere stukken van Nuon, waaronder de jaarafrekening van over de periode 4 maart 2018 - 9 maart 2019 overgelegd. Van verweerder mag worden verlangd in het kader van de onderzoeksplicht nader/uitgebreider onderzoek te doen ter verificatie van die gegevens. Daarbij kan verweerder verzoeker niet (blijven) tegenwerpen dat hij in december 2018 geen medewerking heeft verleend. De voorzieningenrechter acht het in verband met de nieuwe aanvraag aangewezen dat in de woning en in de omgeving van de woning nader onderzoek wordt verricht.
Ter zitting is voorts gebleken dat het verzoeker kennelijk niet duidelijk is welke (nadere) gegevens/inlichtingen hij nog zou moeten leveren. Gelet daarop acht de voorzieningen-rechter het aangewezen dat partijen op korte termijn om tafel gaan zitten waarbij verweerder aan verzoeker duidelijk maakt wat hij van verzoeker precies nog verlangd. Vervolgens is het aan verzoeker en zijn gemachtigde om daarmee aan de slag te gaan. Dit kan in de bezwaarfase plaatsvinden.
5.Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder moet deze beslissing het resultaat zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het niet op voorhand duidelijk of een en ander zal leiden tot een herroeping van het bestreden besluit. Nu het onzeker is of de afwijzing van de bijstandsaanvraag van verzoeker in bezwaar stand zal houden, en gelet op het bij verzoeker aanwezig geachte spoedeisend belang, acht de voorzieningenrechter het aangewezen om een voorlopige voorziening te treffen.
6. De te treffen voorlopige voorziening zal inhouden dat aan verzoeker bij wijze van voorschot met ingang van 19 april 2019 (de datum waarop de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ontvangen) bijstand wordt verleend in aanvulling op zijn reguliere inkomsten tot de voor hem geldende norm, tot zes weken na het besluit op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.