In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder. Eiser was sinds 1980 in dienst bij verweerder en werd op 4 oktober 2017 met onmiddellijke ingang geschorst. Deze schorsing werd later verlengd en uiteindelijk omgezet in een disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag op 28 november 2017. Eiser maakte bezwaar tegen deze schorsing en het ontslag, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door een boom om te zagen zonder de vereiste toestemming van zijn leidinggevende. Echter, de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. Eiser had geprobeerd toestemming te krijgen en handelde in een situatie die hij als acuut gevaarlijk beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de disciplinaire straf niet in verhouding stond tot de feiten en heeft het beroep van eiser gegrond verklaard.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.