In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over huurtoeslag tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Toeslagen Utrecht. Eiser had een aanvraag voor huursubsidie ingediend en ontving huurtoeslag vanaf 1 juli 2015. De verhuurder, [A BEDRIJF], had de huurprijzen met terugwerkende kracht aangepast, maar de definitieve berekening van de huurtoeslag voor 2016 was op nihil vastgesteld. Eiser stelde dat de huurprijs bij het aangaan van de huurovereenkomst onder de huurtoeslaggrens lag, maar dat door een huurverhoging de rekenhuur boven deze grens was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verhuurder de huurprijs met terugwerkende kracht had verlaagd en dat eiser recht had op huurtoeslag over de jaren 2016 tot en met 2018. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.