ECLI:NL:RBNHO:2019:5540

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
15-263498-18 en 18-126700-15 (vord tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling in een café te IJmuiden

Op 11 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De zaak vond plaats in een café in IJmuiden op 23 december 2018, waar de verdachte, onder invloed van alcohol en cannabis, een andere cafébezoeker met een mes heeft gestoken en een ruit van het café heeft vernield. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot zware mishandeling en de vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met justitie en dat er sprake was van een langdurig patroon van geweld. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan gedragskundig onderzoek, wat de rechtbank als een aanwijzing voor zijn gebrekkige ontwikkeling beschouwde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de vernieling van de ruit. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet langer opportuun was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-263498-18 en 18-126700-15 (vord tul)
Uitspraakdatum: 11 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [PI] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Oass, advocaat te Noord-
Holland, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 december 2018 te IJmuiden, gemeente Velsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of een of meer cafebezoekers opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een mes in de nek heeft gestoken en/of gesneden en/of een of meermalen met een mes (wild) zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of een of meer andere cafebezoekers;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 23 december 2018 te IJmuiden, gemeente Velsen opzettelijk en wederrechtelijk een groot deel van het meubilair en/of een ruit van de toegangsdeur van de [café] , gevestigd aan de [adres] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 (impliciet primair) en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder 1 en zich gerefereerd ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het (impliciet subsidiair) tenlastegelegde onder 1 en het tenlastegelegde onder 2 op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 1
Verdachte heeft ontkend dat hij een mes heeft gehanteerd en/of daarmee aangever heeft geraakt.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat verdachte aangever heeft geraakt, gesneden of gestoken met een mes.
De rechtbank overweegt op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden als volgt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte hem een harde klap gaf tegen zijn hals aan de linkerzijkant en tegen de linkerzijkant van zijn kaak. Aangever zag vervolgens direct dat er veel bloed op zijn shirt druppelde en dat verdachte een mes vast hield. Café-eigenaresse [slachtoffer 2] heeft ook gezien dat verdachte een mes in zijn hand had en hier, terwijl er mensen om hem heen stonden, wild mee om zich heen aan het zwaaien was. [slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat verdachte dit mes later op een van de tafels buiten op het terras heeft gelegd en dat dit mes door de politie is meegenomen. De politie heeft het mes onderzocht op vingerafdrukken, waarbij een match met verdachte is gebleken. Ook de getuige [getuige] heeft gezien dat verdachte (al voordat [slachtoffer 1] hem bereikte) een mes uit zijn broekzak had gehaald en dat [slachtoffer 1] (ten tijde van de schermutseling) naar zijn hals greep, waarna zij zag dat zijn hals bloedde.
Uit de stukken in het dossier, waaronder foto’s van het letsel van [slachtoffer 1] , blijkt niet duidelijk of hij in de halsstreek of ter hoogte van de kaaklijn met het mes is geraakt. Wel is te zien dat sprake is van een kleine, gapende snij- of steekwond. Naar algemene ervaringsregels levert het slaan en/of het maken van een stekende beweging met een mes, waarbij iemand in het gezicht of de hals wordt geraakt, de aanmerkelijke kans op dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Er mag van geluk worden gesproken dat het slachtoffer alleen gering letsel heeft opgelopen. De rechtbank gaat ervanuit dat verdachte door zo te handelen als voormeld, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar zou verwonden.
Het oordeel dat hierin voldoende grond is gelegen voor bewezenverklaring van poging tot doodslag, zoals betoogd door de officier van justitie, wordt door de rechtbank, bij gebreke van nadere gedetailleerde aanknopingspunten over de gang van zaken, niet overgenomen. In zoverre zal de verdachte worden vrijgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 23 december 2018 te IJmuiden, gemeente Velsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 23 december 2018 te IJmuiden, gemeente Velsen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de toegangsdeur van de [café] , gevestigd aan de [adres] , die aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ader toebehoort, vernielen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de oplegging van straf en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
  • dat tevens zal worden overgegaan tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
  • dat wat betreft de vordering tul met parketnummer 18-126700-15 de officier van justitie niet-ontvankelijk is dan wel dat de vordering wordt afgewezen
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat nu, naar zijn mening, hoogstens sprake is geweest van een mishandeling, de strafeis van de officier van justitie buitenproportioneel is en voorts dat geen gronden bestaan voor oplegging van de gevorderde maatregel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een café, onder invloed van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol en cannabis, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door een cafébezoeker met een mes te snijden of te steken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van de ruit van de voordeur van het café.
Dit soort feiten zorgen voor veel angst en onrust binnen de samenleving. Daarbij komt dat dit niet de eerste keer is geweest dat verdachte in verband met een geweldsdelict met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De justitiële documentatie van verdachte laat een beeld zien van een langdurig patroon van agressie en geweld, waarbij verdachte al regelmatig veroordeeld is geweest tot gevangenisstraffen van aanzienlijke duur. Zo is verdachte in juli 2016 nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor een poging doodslag. Ook in 2012 is verdachte veroordeeld voor een ernstig geweldsfeit, een zware mishandeling, tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. Deze zware straffen in het verleden hebben hem er echter niet van weerhouden om de ten laste gelegde feiten te begaan.
Gelet op de ernst van de feiten, met name van de poging tot zware mishandeling, is een gevangenisstraf op zijn plaats. Nu de rechtbank echter, anders dan de officier van justitie poging tot doodslag niet bewezen acht, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan gedragskundig onderzoek.
Dit blijkt onder meer uit de NIFP-rapportages van P.E. Geurkink, gezondheidszorg en forensisch psycholoog, van 4 maart 2019, en drs. M.R. Weeda, psychiater, van 14 maart 2019.
Psycholoog Geurink stelt dat het niet mogelijk is gebleken om tot voldoende onderbouwde diagnostische conclusies over verdachte te komen. Er zijn wel aanwijzingen vanuit het dossier dat er bij hem mogelijk sprake is van psychopathologie in het domein van middelengebruik, de persoonlijkheid en psychiatrische ontregeling, maar aard en ernst zijn niet te onderzoeken geweest en ook niet of hiervan sprake was ten tijde van het tenlastegelegde.
Psychiater Weeda stelt dat uit het dossier naar voren komt dat er evident sprake is van een delictpatroon en dat eerdere behandelingen (gedeeltelijk) zijn mislukt. Het dossier bevat aanwijzingen voor uitgebreide problemen met middelen en persoonlijkheidsproblematiek. Ook is sprake geweest van verschijnselen passend bij een psychotische stoornis. Diagnostische conclusies zijn echter niet te trekken vanwege de weigerachtige houding van verdachte, het volledig ontbreken van eigen onderzoek en het niet aanwezig zijn van eensluidende diagnostische conclusies in het dossier.
Criteria voor de oplegging van een tbs-maatregel zijn als volgt:
1. Een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis ten tijde
van het delict;
2. Eén van de misdrijven als bedoeld in artikel 37a Sr lid 1 onder 1
3. Het gevaarscriterium: de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;
4. Twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines — waaronder een
psychiater — opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Deze eis vervalt echter indien de rechter vaststelt dat sprake is van een weigerende observandus (artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a derde lid, Sr).
Met betrekking tot het eerste criterium overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de Pro Justitia rapportage van 22 juni 2016, die betrekking heeft op de observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum (waaraan verdachte overigens ook niet heeft meegewerkt) blijkt volgens de deskundigen dat bij verdachte sprake is van (reeds lange tijd bestaande) stoornissen. Er wordt onder meer overwogen als volgt.
Er zijn wel forse aanwijzingen voor chronische problemen rondom middelengebruik (blowen en cocainegebruik) (...) Daarnaast is er sprake van alcoholmisbruik (...).
Tot op heden disfunctioneert betrokkene op het gebied van werken, wonen en relaties. Als een rode draad in zijn leven komt hij (onder in vloed van middelen) door zijn gewelddadig agressief gedrag, met Justitie in aanraking en is hij meerdere malen gedetineerd.
Tijdens het onderzoek komt betrokkene naar voren als een krenkbare, lege man met weinig
identiteit, die zich snel benadeeld voelt en enigszins wantrouwend in het leven staat. Een man bij wie de realiteitstoetsing snel onder druk komt te staan bij oplopende angst. Er is een grote aandachtsbehoefte en zekere geneigdheid tot externaliseren van verantwoordelijkheden en bagatelliseren van eigen gedrag wanneer daar een kritische noot bij geplaatst zou kunnen worden.
Er is een chronisch patroon van middelenmisbruik/afhankelijkheid, maar ook van antisociaal
gedrag. (...) Classificerend voldoet betrokkene volgens de DSM-IV echter geheel aan een
antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zo zijn er, onder andere, gedragsproblemen beginnend voor zijn 5e levensjaar, diverse veroordelingen, onvermogen om vooruit te plannen, bij herhaling komen tot agressief gedrag, het niet kunnen hebben of houden van een baan. Dynamisch gezien blijft de vraag of het antisociale gedragspatroon op zichzelf staat of samenhangt met bijvoorbeeld middelengebruik dat mogelijk op haar beurt weer samenhangt met een zwakke identiteit, onzekerheid, beïnvloedbaarheid, afhankelijkheid en impulsiviteit. Naast de antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn ook veel kenmerken van de borderline persoonlijkheidsstoornis en de narcistische persoonlijkheidsstoornis aanwezig. (...) Duidelijk is wel dat betrokkene zich ontwikkeld heeft in een zeer onveilig pedagogisch klimaat waar middelengebruik zijn manier lijkt te zijn geweest om zich staande te houden, maar dat deze coping op haar beurt weer aan de basis heeft gelegen voor persoonlijkheidsproblematiek dat het meest pregnant naar voren komt in een lang bestaand antisociaal gedragspatroon.
(Psycholoog A. T. Spangenberg, p. 22 e. v.)
Er zijn wel aanwijzingen voor een langdurig en moeizaam functioneren op diverse levensgebieden, persisterend, pathologisch en pervasief. Ook is er een patroon te zien dat er wantrouwen en paranoide gedachtegangen ontstaan wanneer het angstniveau toeneemt. Dit wijst op de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling. Deze laat zich omschrijven als ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Er zijn duidelijke afwijkende gedragingen of innerlijke ervaringen, zich uitend op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties. Hij disfunctioneert op diverse terreinen zoals arbeid en vrijetijdsbesteding. (...) Op structureel niveau is er sprake van een borderline structuur gekenmerkt door 1. een zwakke identiteit en 2. een onrijpe wijze van omgaan met innerlijke en externe problemen zoals splijten, devalueren en externaliseren en 3. een realiteitstoetsing die grotendeels intact is, maar onder stressvolle omstandigheden micro-psychotische doorbraken vertoont met paranoïde vertekeningen.
(Psychiater T. W.D.P. van Os, p. 36 e.v.)
Het PBC maakt in het rapport tevens melding van de diagnose die is gesteld in de FVK Basalt in 2014, toen de verdachte daar was opgenomen. Deze luidde: een psychotische stoornis NAO, een bipolaire stoornis, misbruik en afhankelijkheid van middelen en een uitgestelde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
Bij gelegenheid van eerdere strafzaken is de persoon van de verdachte eveneens onderzocht.
In het rapport van M.R. Weeda, psychiater, van 5 oktober 2015, wordt melding gemaakt van problemen met middelen en persoonlijkheidsproblematiek. In het rapport van A.J. Klumpenaar, psycholoog, van diezelfde datum, wordt gesproken over mogelijke forse psychopathologie. Meer diagnostiek was, door de opstelling van de verdachte niet mogelijk.
De psycholoog S.H. van Schagen heeft in het rapport van 27 september 2012, opgesteld naar aanleiding van geweldsdelicten waarvoor de verdachte in 2014 tot een aanzienlijke gevangenisstraf is veroordeeld, vermeld dat de verdachte tijdens een opname in de FPA Heiloo in januari 2012 is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenafhankelijkheid. Aan het onderzoek van Van Schagen heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd.
Uit het reclasseringsadvies van Fivoor van 17 mei 2019, opgesteld door [reclasseringswerker] , blijkt dat de verdachte in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden aan de meest recent opgelegde gevangenisstraf opgenomen is geweest in FPK De Kijvelanden. Deze is voortijdig beëindigd. Voor een nieuwe opname, waarvoor de verdachte was aangemeld bij FPK De Woenselse Poort, was de verdachte niet gemotiveerd. Een en ander heeft geleid tot herroeping van de VI. Voorts wordt het recidiverisico bij de huidige stand van zaken als hoog ingeschat.
In de jaren 2000 tot en met 2004 is een aan de verdachte opgelegde PIJ-maatregel tenuitvoergelegd. In de jaren 2011 tot en met 2017 heeft de verdachte verbleven in achtereenvolgens FPA Heiloo, FPA Groot Batelaar, FVK Basalt, FPK Assen en FPK De Kijvelanden. Telkens is, zo blijkt uit voormeld reclasseringsadvies, het verblijf van de verdachte voortijdig geëindigd door zijn gedrag. Hij hield zich niet aan afspraken, onttrok zich aan de geboden structuur of gedroeg zich anderszins niet meewerkend.
Ter terechtzitting heeft de verdachte op vragen van de rechtbank over zijn behandelgeschiedenis telkens geantwoord dat, kort gezegd, de problemen werden veroorzaakt door anderen dan hijzelf. Afhankelijkheid van middelen heeft hij niet bevestigd.
De verdachte was op het moment dat hij het onder 1 bewezenverklaarde pleegde onder invloed van middelen (alcohol en cannabis). Naar aanleiding van een kleinigheid waardoor hij zich verongelijkt voelde, heeft hij buitengewoon disproportioneel en gewelddadig gereageerd. Daarenboven bagatelliseert verdachte zijn gedrag door te ontkennen dat hij heeft gestoken.
In het licht van de in de loop der jaren gestelde diagnoses en de lange behandelgeschiedenis, waarin als gevolg van het handelen van verdachte nauwelijks tot geen resultaten zijn behaald, is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand mag worden aangenomen dat het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden onder invloed van de gebrekkige ontwikkeling (en daarbij passende persoonlijkheidsstoornis of stoornissen), die eerder is/zijn gesignaleerd door deskundigen en als bestendig is/zijn aangemerkt. Het middelengebruik lijkt hierbij ook een rol te hebben gespeeld.
Er is voorts voldaan aan de hiervoor genoemde criteria 2 en 3.
Er is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan het gevaarscriterium als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2, is ook voldaan, gelet op de gewelddadige delictsgeschiedenis van verdachte zoals die blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2019.
Doordat verdachte een weigerende observandus is, vervalt de eis met betrekking tot de gedragsdeskundige rapportages (het vierde criterium). De door deze omstandigheid ontbrekende informatie op basis van recent onderzoek wordt op toereikende wijze gecompenseerd door de hiervoor weergegeven, uit eerdere onderzoeken en behandelingen blijkende, gegevens.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het onder 1 tenlastegelegde een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 350,25 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 151,25 (schade aan ruit) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is de overige gestelde schadepost (‘tafel’) onvoldoende onderbouwd, aangezien noch uit de vordering, noch uit de overige stukken van het dossier, blijkt wat de schade aan de tafel is. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen in de zaak met parketnummer 18-126700-15 heeft de politierechter verdachte ter zake van het delict dat is gekwalificeerd als:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 8 oktober 2015 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 oktober 2015 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie, anders dan door haar is betoogd, vanwege lange periodes waarin de verdachte gedetineerd is geweest, niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien de tenuitvoerlegging van één week gevangenisstraf door de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet langer opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 151,25, bestaande materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 151,25 bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
3 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen in de zaak met parketnummer 18-126700-15, opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mrs. P.H. Lauryssen en M. Mateman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2019.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 28 mei 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het klopt dat ik in de nacht van 22 op 23 december 2018 om omstreeks 5.00 uur in IJmuiden, gemeente Velsen, in de [café] , was. Ik had 5 of 6 wijntjes gedronken en ik had geblowd. Ik lag een beetje overhoop met de bardame. Ik heb op de camerabeelden gezien dat ik iemand heb weggeduwd. Er kwamen veel mensen naar mij toe.
Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 18 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 23 december 2018 door aangever [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Ik doe aangifte van poging tot doodslag, dan wel mishandeling tegen de man die mij gestoken heeft. Ik zag een mes en ik kreeg een klap met dit mes van de man die jullie hebben aangehouden. Het misdrijf vond plaats In de [café] , te IJmuiden, gemeente Velsen.
Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 21 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 23 december 2018 door aangever ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Ik was bezig met een gokkast. Plotseling hoorde ik bij de bar achter me wat schreeuwen. Ik liep erop af om te zien wat er aan de hand was. Ik kreeg een harde klap van die man tegen mijn hals aan de linkerzijkant en tegen de linkerzijkant van mijn kaak. Ik zag dat die man zijn arm met kracht naar voren bracht. Ik weet dat die man mij hard sloeg, omdat er verder niemand was die sloeg. Ik keek en ik zag dat er allemaal bloed op mijn shirt druppelde. Ik zag dat die man gelijk bij mij weg ging. Direct nadat ik geslagen was door die man, zag ik dat die man een mes vast hield.
Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 77 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 23 december 2018 door aangeefster [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Dossierpagina 78:
Ik zag dat die man die stampij maakte ineens een mes in zijn hand had en hier wild mee om zich heen aan het zwaaien was. Dit mes heeft hij op enig later moment op een van de tafels op het terras gelegd. Ik heb dit mes direct aangewezen aan de politie en het is door hen meegenomen.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen (dossierpagina 82 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, dan wel één van hen:
Ik, verbalisant [verbalisant] , zag dat er een vouwmes op één van de tafels van het terras lag. Ik zag dat dit mes ingevouwen was. Ik zag dat er bloed aan dit mes zat. Ik heb het mes in beslag genomen en veiliggesteld heb ten behoeve van het onderzoek.
Tevens werd ik in het café ook aangesproken door twee klanten die zich legitimeerden als [persoon] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] verklaarde mij dat hij door de man die wij zojuist hadden aangehouden in zijn hals was gestoken met een mes. Hij wees mij een wond in zijn halsstreek aan. Ik zag dat er een kleine gapende wond van ongeveer 1 centimeter aan de linkerzijde van zijn hals zat.
Een proces-verbaal van vooronderzoek lab, opgemaakt en gesloten op 20 februari 2019 (aanvullend procesdossier, niet doorgenummerd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Onderzoek Vouwmes:
Dactyloscopisch spoor gefotografeerd onder SIN AALY4546NL en doorgestuurd naar de afdeling analyse & interpretatie van het dactyloscopisch laboratorium voor vervolgonderzoek.
Een schriftelijke bescheid (aanvullend procesdossier, niet doorgenummerd), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport dactyloscopisch onderzoek d.d. 26 februari 2019:
Dit rapport houdt onder meer in:
Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon geregistreerd in Havank onder:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1982
Geboorteplaats: [geboorteplaats] .
De kans om dezelfde mate van overeenkomst aan te treffen, die is aangetroffen tussen het aangeboden spoor en de opgeslagen afbeelding van de linker wijsvinger van [verdachte] , voornoemd, bij een willekeurige andere persoon, is verwaarloosbaar klein.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen (dossierpagina 24 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisant:
Op 23 december 2018, omstreeks 05.20 uur, was ik ter plaatse bij het café genaamd de [café] , gelegen aan de [adres] , te IJmuiden. Ik hoorde een collega vragen of ik het verhaal van twee jongens wilde aanhoren. Een van deze jongens zou mogelijk gestoken zijn door de man die wij kort hiervoor, voor vernieling, hadden aangehouden.
Ik zag dat [slachtoffer 1] een zogenaamde gapende wond had op de linkerzijde van zijn hals. Ik zag dat de wond een snede betrof van ongeveer 1 centimeter. Ik zag dat deze snee gelijkend was op een wond, toegebracht met een scherp voorwerp.
Ik zag tevens dat de kleding van [slachtoffer 1] bebloed was. Ik heb een aantal foto's gemaakt van [slachtoffer 1] . Deze foto's zijn door mij in een fotobijlage geplaatst en bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
Een proces-verbaal van verhoor (aanvullend procesdossier, niet doorgenummerd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 22 januari 2019 door getuige [getuige] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Nadat [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) tegen [verdachte] had gezegd dat hij moest betalen, zag ik dat hij boos werd. Ik hoorde hem zeggen, eerst betalen de anderen maar. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen, die hebben betaald en jij moet nu betalen. Ik hoorde [verdachte] zeggen met een boze stem, ik betaal nooit meer. Een andere man die aan de bar zat, hoorde ik tegen [verdachte] zeggen, joh doe even rustig. Ik zag dat [verdachte] een mes uit zijn broekzak haalde, het ging zo snel, het leek wel of hij dat mes al klaar had. Het was een soort zakmes dat je uit kan klappen. Ik zag dat hij de man die hem wilde sussen, bedreigde met het mes. Hij gaf deze man een duw, waardoor hij op de grond viel. Een vriend van de man (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] ), die zat achter de gokkast, liep er naar toe. [verdachte] stond daar ook nog. Ik zag dat de man naar zijn hals greep, ik zag dat de man aan zijn hals bloedde.
Ten aanzien van feit 2:
De bekennende verklaring die door verdachte ter terechtzitting van 28 mei 2019 is afgelegd.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 23 december 2018 (dossierpagina 77 e.v.).