6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een café, onder invloed van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol en cannabis, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door een cafébezoeker met een mes te snijden of te steken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van de ruit van de voordeur van het café.
Dit soort feiten zorgen voor veel angst en onrust binnen de samenleving. Daarbij komt dat dit niet de eerste keer is geweest dat verdachte in verband met een geweldsdelict met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De justitiële documentatie van verdachte laat een beeld zien van een langdurig patroon van agressie en geweld, waarbij verdachte al regelmatig veroordeeld is geweest tot gevangenisstraffen van aanzienlijke duur. Zo is verdachte in juli 2016 nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor een poging doodslag. Ook in 2012 is verdachte veroordeeld voor een ernstig geweldsfeit, een zware mishandeling, tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. Deze zware straffen in het verleden hebben hem er echter niet van weerhouden om de ten laste gelegde feiten te begaan.
Gelet op de ernst van de feiten, met name van de poging tot zware mishandeling, is een gevangenisstraf op zijn plaats. Nu de rechtbank echter, anders dan de officier van justitie poging tot doodslag niet bewezen acht, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan gedragskundig onderzoek.
Dit blijkt onder meer uit de NIFP-rapportages van P.E. Geurkink, gezondheidszorg en forensisch psycholoog, van 4 maart 2019, en drs. M.R. Weeda, psychiater, van 14 maart 2019.
Psycholoog Geurink stelt dat het niet mogelijk is gebleken om tot voldoende onderbouwde diagnostische conclusies over verdachte te komen. Er zijn wel aanwijzingen vanuit het dossier dat er bij hem mogelijk sprake is van psychopathologie in het domein van middelengebruik, de persoonlijkheid en psychiatrische ontregeling, maar aard en ernst zijn niet te onderzoeken geweest en ook niet of hiervan sprake was ten tijde van het tenlastegelegde.
Psychiater Weeda stelt dat uit het dossier naar voren komt dat er evident sprake is van een delictpatroon en dat eerdere behandelingen (gedeeltelijk) zijn mislukt. Het dossier bevat aanwijzingen voor uitgebreide problemen met middelen en persoonlijkheidsproblematiek. Ook is sprake geweest van verschijnselen passend bij een psychotische stoornis. Diagnostische conclusies zijn echter niet te trekken vanwege de weigerachtige houding van verdachte, het volledig ontbreken van eigen onderzoek en het niet aanwezig zijn van eensluidende diagnostische conclusies in het dossier.
Criteria voor de oplegging van een tbs-maatregel zijn als volgt:
1. Een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis ten tijde
van het delict;
2. Eén van de misdrijven als bedoeld in artikel 37a Sr lid 1 onder 1
3. Het gevaarscriterium: de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;
4. Twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines — waaronder een
psychiater — opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Deze eis vervalt echter indien de rechter vaststelt dat sprake is van een weigerende observandus (artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a derde lid, Sr).
Met betrekking tot het eerste criterium overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de Pro Justitia rapportage van 22 juni 2016, die betrekking heeft op de observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum (waaraan verdachte overigens ook niet heeft meegewerkt) blijkt volgens de deskundigen dat bij verdachte sprake is van (reeds lange tijd bestaande) stoornissen. Er wordt onder meer overwogen als volgt.
Er zijn wel forse aanwijzingen voor chronische problemen rondom middelengebruik (blowen en cocainegebruik) (...) Daarnaast is er sprake van alcoholmisbruik (...).
Tot op heden disfunctioneert betrokkene op het gebied van werken, wonen en relaties. Als een rode draad in zijn leven komt hij (onder in vloed van middelen) door zijn gewelddadig agressief gedrag, met Justitie in aanraking en is hij meerdere malen gedetineerd.
Tijdens het onderzoek komt betrokkene naar voren als een krenkbare, lege man met weinig
identiteit, die zich snel benadeeld voelt en enigszins wantrouwend in het leven staat. Een man bij wie de realiteitstoetsing snel onder druk komt te staan bij oplopende angst. Er is een grote aandachtsbehoefte en zekere geneigdheid tot externaliseren van verantwoordelijkheden en bagatelliseren van eigen gedrag wanneer daar een kritische noot bij geplaatst zou kunnen worden.
Er is een chronisch patroon van middelenmisbruik/afhankelijkheid, maar ook van antisociaal
gedrag. (...) Classificerend voldoet betrokkene volgens de DSM-IV echter geheel aan een
antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zo zijn er, onder andere, gedragsproblemen beginnend voor zijn 5e levensjaar, diverse veroordelingen, onvermogen om vooruit te plannen, bij herhaling komen tot agressief gedrag, het niet kunnen hebben of houden van een baan. Dynamisch gezien blijft de vraag of het antisociale gedragspatroon op zichzelf staat of samenhangt met bijvoorbeeld middelengebruik dat mogelijk op haar beurt weer samenhangt met een zwakke identiteit, onzekerheid, beïnvloedbaarheid, afhankelijkheid en impulsiviteit. Naast de antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn ook veel kenmerken van de borderline persoonlijkheidsstoornis en de narcistische persoonlijkheidsstoornis aanwezig. (...) Duidelijk is wel dat betrokkene zich ontwikkeld heeft in een zeer onveilig pedagogisch klimaat waar middelengebruik zijn manier lijkt te zijn geweest om zich staande te houden, maar dat deze coping op haar beurt weer aan de basis heeft gelegen voor persoonlijkheidsproblematiek dat het meest pregnant naar voren komt in een lang bestaand antisociaal gedragspatroon.
(Psycholoog A. T. Spangenberg, p. 22 e. v.)
Er zijn wel aanwijzingen voor een langdurig en moeizaam functioneren op diverse levensgebieden, persisterend, pathologisch en pervasief. Ook is er een patroon te zien dat er wantrouwen en paranoide gedachtegangen ontstaan wanneer het angstniveau toeneemt. Dit wijst op de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling. Deze laat zich omschrijven als ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Er zijn duidelijke afwijkende gedragingen of innerlijke ervaringen, zich uitend op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties. Hij disfunctioneert op diverse terreinen zoals arbeid en vrijetijdsbesteding. (...) Op structureel niveau is er sprake van een borderline structuur gekenmerkt door 1. een zwakke identiteit en 2. een onrijpe wijze van omgaan met innerlijke en externe problemen zoals splijten, devalueren en externaliseren en 3. een realiteitstoetsing die grotendeels intact is, maar onder stressvolle omstandigheden micro-psychotische doorbraken vertoont met paranoïde vertekeningen.
(Psychiater T. W.D.P. van Os, p. 36 e.v.)
Het PBC maakt in het rapport tevens melding van de diagnose die is gesteld in de FVK Basalt in 2014, toen de verdachte daar was opgenomen. Deze luidde: een psychotische stoornis NAO, een bipolaire stoornis, misbruik en afhankelijkheid van middelen en een uitgestelde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
Bij gelegenheid van eerdere strafzaken is de persoon van de verdachte eveneens onderzocht.
In het rapport van M.R. Weeda, psychiater, van 5 oktober 2015, wordt melding gemaakt van problemen met middelen en persoonlijkheidsproblematiek. In het rapport van A.J. Klumpenaar, psycholoog, van diezelfde datum, wordt gesproken over mogelijke forse psychopathologie. Meer diagnostiek was, door de opstelling van de verdachte niet mogelijk.
De psycholoog S.H. van Schagen heeft in het rapport van 27 september 2012, opgesteld naar aanleiding van geweldsdelicten waarvoor de verdachte in 2014 tot een aanzienlijke gevangenisstraf is veroordeeld, vermeld dat de verdachte tijdens een opname in de FPA Heiloo in januari 2012 is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenafhankelijkheid. Aan het onderzoek van Van Schagen heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd.
Uit het reclasseringsadvies van Fivoor van 17 mei 2019, opgesteld door [reclasseringswerker] , blijkt dat de verdachte in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden aan de meest recent opgelegde gevangenisstraf opgenomen is geweest in FPK De Kijvelanden. Deze is voortijdig beëindigd. Voor een nieuwe opname, waarvoor de verdachte was aangemeld bij FPK De Woenselse Poort, was de verdachte niet gemotiveerd. Een en ander heeft geleid tot herroeping van de VI. Voorts wordt het recidiverisico bij de huidige stand van zaken als hoog ingeschat.
In de jaren 2000 tot en met 2004 is een aan de verdachte opgelegde PIJ-maatregel tenuitvoergelegd. In de jaren 2011 tot en met 2017 heeft de verdachte verbleven in achtereenvolgens FPA Heiloo, FPA Groot Batelaar, FVK Basalt, FPK Assen en FPK De Kijvelanden. Telkens is, zo blijkt uit voormeld reclasseringsadvies, het verblijf van de verdachte voortijdig geëindigd door zijn gedrag. Hij hield zich niet aan afspraken, onttrok zich aan de geboden structuur of gedroeg zich anderszins niet meewerkend.
Ter terechtzitting heeft de verdachte op vragen van de rechtbank over zijn behandelgeschiedenis telkens geantwoord dat, kort gezegd, de problemen werden veroorzaakt door anderen dan hijzelf. Afhankelijkheid van middelen heeft hij niet bevestigd.
De verdachte was op het moment dat hij het onder 1 bewezenverklaarde pleegde onder invloed van middelen (alcohol en cannabis). Naar aanleiding van een kleinigheid waardoor hij zich verongelijkt voelde, heeft hij buitengewoon disproportioneel en gewelddadig gereageerd. Daarenboven bagatelliseert verdachte zijn gedrag door te ontkennen dat hij heeft gestoken.
In het licht van de in de loop der jaren gestelde diagnoses en de lange behandelgeschiedenis, waarin als gevolg van het handelen van verdachte nauwelijks tot geen resultaten zijn behaald, is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand mag worden aangenomen dat het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden onder invloed van de gebrekkige ontwikkeling (en daarbij passende persoonlijkheidsstoornis of stoornissen), die eerder is/zijn gesignaleerd door deskundigen en als bestendig is/zijn aangemerkt. Het middelengebruik lijkt hierbij ook een rol te hebben gespeeld.
Er is voorts voldaan aan de hiervoor genoemde criteria 2 en 3.
Er is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan het gevaarscriterium als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2, is ook voldaan, gelet op de gewelddadige delictsgeschiedenis van verdachte zoals die blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2019.
Doordat verdachte een weigerende observandus is, vervalt de eis met betrekking tot de gedragsdeskundige rapportages (het vierde criterium). De door deze omstandigheid ontbrekende informatie op basis van recent onderzoek wordt op toereikende wijze gecompenseerd door de hiervoor weergegeven, uit eerdere onderzoeken en behandelingen blijkende, gegevens.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het onder 1 tenlastegelegde een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.