ECLI:NL:RBNHO:2019:5539

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
15-158360-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling na burgeraanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De verdachte had op 19 mei 2016 op een privéterrein in Santpoort-Noord een groep jongens aangesproken, nadat hij had gezien dat een van hen een hek had vernield. Op verzoek van de eigenaar van het terrein heeft de verdachte geprobeerd de jongens vast te houden totdat de politie arriveerde. Tijdens deze burgeraanhouding ontstond er een woordenwisseling met een van de jongens, de aangever, die dreigde weg te lopen. De verdachte heeft de jongen vastgepakt en naar de grond gewerkt om hem te kunnen vasthouden tot de politie arriveerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geweldshandelingen die de verdachte heeft verricht noodzakelijk waren om de jongen onder controle te krijgen, gezien het verzet dat hij bood. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte, zoals ten laste gelegd in de aanklacht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op basis van de omstandigheden redelijkerwijs kon vermoeden dat de jongen zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit en dat hij bevoegd was om een burgeraanhouding te verrichten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de feiten niet bewezen waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-158360-17
Uitspraakdatum: 11 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
( [adres] .
De politierechter heeft de zaak naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij verdachte met dat opzet:
- die [slachtoffer] naar de grond gewerkt en/of
- (vervolgens)die [slachtoffer] op de grond gehouden (door bovenop hem te gaan zitten)en/of
- die [slachtoffer] tegen in het gezicht, althans tegen het hoofd geslagen en/of
- bij die [slachtoffer] een armklem aangelegd en/of
- die [slachtoffer] gedurende enige tijd belet te gaan en staan waar hij wilde;
2.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] :
- (met kracht) bij de nek en/of de keel te pakken en/of
- (vervolgens) op de grond te gooien en/of
- (vervolgens) (met kracht) de (rechter) arm van die [slachtoffer] naar achteren te trekken en/of
- (vervolgens) (met kracht) bij de keel en/of nek vast te grijpen of pakken en/of
- (met kracht) een klap op de kaak, althans in het gezicht of op het hoofd te geven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.175,-, zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank gaat op grond van het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte zag op 19 mei 2016 over het privéterrein van de hem bekende [persoon] in Santpoort-Noord een groep jongens lopen. Verdachte zag daarbij dat één van de jongens tegen een hek (vermoedelijk een balk op enkele palen) trapte, waardoor dit omviel. Verdachte belde eigenaar [persoon] . Deze vroeg aan verdachte om de jongens vast te houden totdat hij er was. Na het telefoontje heeft de verdachte de groep benaderd en tegen de jongens gezegd dat zij waren aangehouden. Verdachte heeft vervolgens zijn vriendin die werkzaam was bij de politie, gebeld en aan haar gevraagd of zij ervoor kon zorgen dat de politie zo snel mogelijk zou komen. Met één van de jongens, [slachtoffer] , ontstond een woordenwisseling over de reden van de aanhouding en deze jongen dreigde weg te lopen. Verdachte heeft hem hierop beetgepakt en naar grond gewerkt om hem vast te houden tot de politie er was. Dit leidde tot veel verzet bij [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] tegen de grond gedrukt gehouden door bovenop [slachtoffer] te gaan zitten en zijn arm geklemd te houden. Toen de politie ter plaatse kwam, heeft verdachte [slachtoffer] overgedragen aan de politie.
De rechtbank trekt uit het voorgaande de conclusie dat de situatie op 19 mei 2016 mede als gevolg van communicatiestoornissen tussen de diverse betrokkenen uit de hand is gelopen en de handelingen van zowel verdachte als [slachtoffer] achteraf bezien niet hebben bijgedragen aan een soepele gang van zaken naar aanleiding van een verdenking wegens relatief beperkte strafbare feiten. De vraag die in deze zaak voorligt is evenwel of de handelingen van verdachte tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kunnen leiden.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden het redelijke vermoeden kon bestaan dat [slachtoffer] zich evenals de andere jongens had schuldig gemaakt aan het zich onbevoegd bevinden op het terrein van een ander (strafbaar gesteld in artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Voorts kon de verdenking in redelijkheid betrekking hebben op strafbare betrokkenheid van één of meer leden van de groep bij vernieling. Verdachte was, nu hij dit feit op heterdaad had ontdekt, op grond van artikel 53 lid 1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevoegd om [slachtoffer] aan te houden, ten einde hem over te dragen aan de politie. Dat er daarnaast bij verdachte mogelijk een verdenking bestond van betrokkenheid van de betreffende jongens bij eerdere vernielingen, doet aan de bevoegdheid om over te gaan tot burgeraanhouding op grond van genoemde verdenkingen niet af. Evenmin wordt dit anders door de omstandigheid dat de verdachte mogelijk enige tijd heeft doen verstrijken voordat hij ingreep.
In de sleutel van de bewijsvraag staat ter beoordeling de vraag of de gedragingen van de verdachte wederrechtelijk zijn geweest. De maatstaf is daarbij dat in geval van een burgeraanhouding door de burger handelingen zijn verricht die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk waren om de verdachte onder controle te krijgen, waar nodig met gepaste dwang of geweld, om hem over te kunnen dragen aan een opsporingsambtenaar.
De rechtbank acht op grond van het verhandelde ter terechtzitting, meer in het bijzonder de bij die gelegenheid getoonde filmbeelden, voldoende aannemelijk dat de geweldshandelingen die verdachte bij de burgeraanhouding heeft verricht noodzakelijk en geboden waren vanwege het verzet dat door [slachtoffer] werd gepleegd, nadat deze had geweigerd te voldoen aan het verzoek om rustig te blijven staan, totdat de politie ter plaatse zou komen en zich had geprobeerd te onttrekken aan de aanhouding.
Er is geen grond voor het oordeel dat verdachte daarbij onbeheerst te werk is gegaan. Op de filmbeelden is te zien dat verdachte [slachtoffer] tegen de grond gedrukt probeert te houden en hem meermalen op beheerste toon aangeeft dat hij rustig moet worden en dat verdachte hem dan los zal laten. [slachtoffer] blijft zich hevig verzetten. Ook een vriend van [slachtoffer] roept; “ [naam] , doe rustig!”. Als één van de andere leden van de groep een poging doet om [slachtoffer] te ontzetten beperkt de verdachte zich tot het maken van een zwaaiende beweging en een enkele opmerking. Dit is voldoende om de betreffende jongen tot rust te brengen.
De door verdachte aangelegde armklem en klap op het hoofd van de verdachte dienden geen ander doel dan verdachte te beletten om zich aan de aanhouding te onttrekken. Nadat de politieambtenaren ter plaatse zijn gekomen draagt verdachte [slachtoffer] direct aan hen over.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande onvoldoende bewijs aanwezig voor de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte zoals deze zijn omschreven in de tenlastelegging onder 1 en 2.
Dat betekent dat wat betreft feit 1 een bestanddeel van de delictsomschrijving niet kan worden bewezen en dat reeds op die grond een bewezenverklaring niet kan volgen. Voor de in de onder 2 tenlastegelegde mishandeling besloten liggende wederrechtelijkheid geldt op de hiervoor besproken gronden hetzelfde.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door zijn wettelijk vertegenwoordigster, een vordering tot schadevergoeding van € 1.675,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële en materiële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H. Lauryssen, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. M. Mateman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2019.