ECLI:NL:RBNHO:2019:5490

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
15/259156-18 en 15/073024-19 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op echtgenote met mes, vrijspraak mishandeling kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn echtgenote en mishandeling van zijn kinderen. De feiten vonden plaats op 16 december 2018, toen de verdachte zijn vrouw op gruwelijke wijze om het leven bracht door haar met een mes in de hals te snijden terwijl zij op haar buik op het bed lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar hoofd naar achteren trok en minimaal twee keer in haar keel snijdend geweld heeft toegepast. Het beroep op noodweerexces werd door de rechtbank verworpen, omdat er geen noodweersituatie was. De verdachte werd vrijgesproken van de mishandeling van zijn kinderen, omdat er onvoldoende objectief en consistent bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren, waarbij de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de kinderen van de verdachte, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/259156-18 en 15/073024-19 (ttz gev) (P)
Uitspraakdatum: 25 juni 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in [PI] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G. T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 15/259156-18:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Haarlem [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes in de hals/keel van die [slachtoffer 1] te snijden, althans een mes in de hals/keel van die [slachtoffer 1] te drukken/duwen;
t.a.v. parketnummer 15/073024-19:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 16 december 2018 te Haarlem, althans in Nederland,
zijn kind(eren), te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2009) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 2011) heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal
- die [slachtoffer 2] (al dan niet met een (electriciteits)snoer en/of een stok, althans een stuk hout) te slaan op/tegen zijn (boven)benen en/of billen, althans lichaam;
- die [slachtoffer 3] (al dan niet met een (electriciteits)snoer en/of een stok, althans een stuk hout) te slaan tegen zijn hoofd, althans lichaam.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van hetgeen onder parketnummer 15/259156-18 ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie betoogd dat zij uitgaat van het scenario zoals passend is bij het forensisch onderzoek, namelijk dat verdachte in elk geval twee keer heeft gesneden in de hals van het slachtoffer terwijl zij op haar buik lag. Door op deze manier te snijden in de hals van het slachtoffer, waar zich vitale delen (zoals de luchtpijp en de slagaders) bevinden, heeft verdachte willens en weten de dood van het slachtoffer teweeggebracht.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van parketnummer 15/073024-19 op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte, de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (die beiden getuige zijn geweest van elkaars mishandeling), de verklaring van [persoon] en de verklaring van de pleegmoeder wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn kinderen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder parketnummer 15/259156-18 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep toekomt op noodweerexces. Volgens de raadsman is immers niet uit te sluiten de lezing van verdachte dat hij een mes van [slachtoffer 1] heeft afgepakt, dat hij volledig buiten zinnen is geraakt en dat hij haar met haar rug op het bed heeft geduwd, waarna hij het mes op haar keel heeft geduwd om haar te laten ophouden met schreeuwen. Verdachte had niet door wat er gebeurde en kwam pas bij zinnen toen hij zag dat zijn vrouw in een plas bloed lag, aldus de raadsman.
Door de raadsman is voorts aangevoerd dat verdachte, nu hij zich niet bewust is geweest van wat hij deed, in zoverre de aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] door voornoemde handelingen zou komen te overlijden, zodat – zo begrijpt de rechtbank – het opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt.
Ten aanzien van het onder parketnummer 15/073024-19 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van parketnummer 15/073024-19
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 15/073024-19 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 16 december 2018 meldde verdachte zich bij het politiebureau in Haarlem en deelde mee dat zijn vrouw mogelijk dood was en in de slaapkamer van hun woning lag. Verdachte zei dat hun kinderen ten tijde van de ruzie buiten aan het spelen waren. Verbalisanten gingen ter plaatse en troffen in de portiek van de woning twee kinderen aan: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Hun moeder, [slachtoffer 1] , bleek door een misdrijf om het leven te zijn gebracht. De kinderen werden door de politie opgevangen en in een nood bed voorziening geplaatst. Op 18 december 2018 werden de kinderen ondergebracht in een crisispleeggezin bij [pleegouder] en [pleegouder] (in verband met de veiligheid en het belang van het geheim blijven van de crisislocatie zijn de personalia geanonimiseerd).
Op 8 januari 2019 werd door pleegmoeder [pleegouder] een getuigenverklaring afgelegd. Direct na de komst van de kinderen waren er signalen van geweld. De kinderen spraken over een boze papa, vechten, mama huilen en papa slaat mama. Na een bezoek aan het mortuarium begonnen de kinderen meer over hun thuissituatie te vertellen. Zij vertelden dat hun vader hen beide sloeg. [pleegouder] deed melding over deze uitlatingen bij de Jeugd en Gezinsbeschermer bij Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. Op verzoek van de Jeugd en Gezinsbeschermer schreef [pleegouder] de uitlatingen van de kinderen op. Naar aanleiding van deze brief werd op 8 januari 2019 door de voogd van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, namens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , aangifte gedaan van mishandeling door hun vader. Op 14 februari 2019 werden beide kinderen gehoord in een kindvriendelijke studio.
De rechtbank is (met de officier van justitie en de raadsman) van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met de nodige terughoudendheid dienen te worden bekeken. De kinderen waren 9 en 7 jaar oud ten tijde van de verhoren. Bovendien hebben de kinderen weinig concreet verklaard over de mishandelingen (wat is er wanneer gebeurd) en zijn de verklaringen niet altijd even consistent. Tot een bewezenverklaring van mishandeling kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleen worden gekomen wanneer de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in belangrijke mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De aangifte en verklaringen van de voogd, van pleegmoeder [pleegouder] en van de tante van de kinderen leveren naar het oordeel van de rechtbank niet het benodigde steunbewijs. De hierin verstrekte informatie is onvoldoende concreet en zegt niets over wanneer verdachte de kinderen heeft mishandeld. Ook overigens bevat het dossier onvoldoende concreet bewijs dat verdachte de kinderen in de ten laste gelegde periode heeft mishandeld. Er zijn immers geen getuigen van de gestelde mishandelingen en niemand heeft fysieke tekenen van mishandeling bij de kinderen geconstateerd. [pleegouder] heeft geen zichtbaar letsel geconstateerd en ook de leerkrachten op school hebben geen signalen waargenomen die wijzen op kindermishandeling.
De rechtbank stelt – op grond van het voorgaande – vast dat objectief en consistent steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over de mishandelingen door verdachte ontbreekt, terwijl verdachte het ten laste gelegde steeds heeft ontkend. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van parketnummer 15/259156-18
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/259156-18 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering ten aanzien van parketnummer 15/259156-18
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte al dan niet opzettelijk in de hals van [slachtoffer 1] heeft gesneden moet naar het oordeel van de rechtbank het forensisch onderzoek en het onderzoek van de patholoog als uitgangspunt worden genomen.
Door de patholoog is vastgesteld dat de wondranden, alsmede de twee krasvormige beschadigingen in de halswervelkolom, erop duiden dat er tenminste twee snijbewegingen zijn gemaakt. Uit het forensisch sporenonderzoek blijkt dat – gezien de positie van aantreffen van [slachtoffer 1] op het bed en de bloedpatronen op de muur – het aannemelijk is dat [slachtoffer 1] op haar buik op bed heeft gelegen, dat haar hoofd omhoog en naar achteren is getrokken waarna minimaal tweemaal in haar keel is gesneden. Dit snijden is, gezien de nagenoeg horizontale afgeworpen bloedspatpatronen niet met een geringe kracht of snelheid gebeurd. Voorts moet [slachtoffer 1] (gelet op het bloedspattenpatroon) zeer kort na het ontstaan van het letsel met haar gezicht op het matras terecht zijn gekomen.
Voorts blijkt uit het forensisch sporenonderzoek dat het door verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer 1] op haar rug op bed lag niet past bij het vastgestelde letsel en het aangetroffen sporenbeeld. Immers, dan zou – gezien de hoogte van het afgeworpen bloedspattenpatroon – [slachtoffer 1] haar kin op haar borst moeten hebben gehad. Het doorsnijden van haar keel zou in die positie niet mogelijk zijn geweest. Daarbij zou dan de verwachting zijn dat verdachte fors onder het bloed zou zitten, hetgeen niet het geval was. Bovendien is op de handen van [slachtoffer 1] geen afweerletsel aangetroffen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de stelling van verdachte dat [slachtoffer 1] op haar rug lag en dat hij geen snijbeweging, maar een drukbeweging heeft gemaakt, geen enkel aanknopingspunt vindt in het dossier. Dit wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
De rechtbank gaat aldus uit van het scenario dat passend is bij het forensisch onderzoek, namelijk dat [slachtoffer 1] op haar buik op bed heeft gelegen, dat verdachte haar hoofd omhoog en naar achteren heeft getrokken en haar minimaal tweemaal (met niet geringe kracht) in haar keel heeft gesneden. Uit de aard van deze geweldshandeling, het daarbij gebruikte voorwerp en het ontstane letsel leidt de rechtbank af dat verdachte de intentie (‘vol opzet’) heeft gehad om [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 15/259156-18 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2018 te Haarlem [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes in de hals van die [slachtoffer 1] te snijden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. parketnummer 15/259156-18:
doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake was van noodweerexces, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat voor verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces overweegt de rechtbank dat allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is geweest van noodweersituatie in de zin van artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Hier is sprake van indien het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een aanranding die ogenblikkelijk en wederrechtelijk was, gericht tegen eigen lijf, eerbaarheid of goed. Noodweerexces betreft de situatie waarin een verdachte te ver gaat in de noodzakelijke verdediging vanwege de hevige emotie die door de wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt.
Verdachte heeft (kort samengevat) verklaard dat hij en [slachtoffer 1] ruzie met elkaar hadden en dat zij in haar boosheid een mes heeft gepakt en naar haar slaapkamer is gelopen. Verdachte is achter haar aangelopen en in de slaapkamer heeft hij het mes van haar afgepakt en haar met haar rug op het bed geduwd. Zij bleef schreeuwen, waarna verdachte buiten zinnen is geraakt en het mes op haar keel heeft geduwd omdat hij wilde dat zij zou stoppen met schreeuwen.
Zoals hierboven reeds overwogen blijkt uit het forensisch sporenonderzoek dat het vastgestelde letsel en het aangetroffen sporenbeeld niet overeen komen met het scenario dat [slachtoffer 1] op haar rug heeft gelegen. De aangetroffen positie van [slachtoffer 1] is niet passend bij een aanvallende houding van haar, ten tijde van het aanbrengen van het letsel aan haar keel. De rechtbank acht de feitelijke toedracht, zoals door verdachte geschetst, dan ook niet aannemelijk geworden en gaat uit van het scenario dat [slachtoffer 1] op haar buik op bed heeft gelegen en door verdachte in haar keel is gesneden, terwijl hij haar hoofd omhoog en naar achter trok. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten geweldshandeling niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Er is geen sprake geweest van een noodweersituatie, zodat een beroep op noodweerexces reeds daarom niet kan slagen. Het verweer wordt verworpen.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en met de onzekere toekomst van verdachte in Nederland.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 16 december 2018 zonder aanwijsbare reden zijn echtgenote op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Terwijl zij op haar buik op het bed in de slaapkamer lag, heeft verdachte haar hoofd naar achteren getrokken en tweemaal met een mes in haar hals gesneden. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer haar meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft daarnaast groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en andere naasten van het slachtoffer, waaronder zijn eigen twee, nog zeer jonge, kinderen die nu zonder hun moeder verder moeten leven. Naast deze ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden, brengt een dergelijk feit angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de buurt in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen teweeg.
Doodslag is zo’n ernstig feit, dat slechts volstaan kan worden met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. Bij de duur van de op te leggen vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank onder meer gelet op het volgende.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte psychologisch Pro Justitia rapport gedateerd 15 februari 2019, opgesteld door R. Bout, GZ-psycholoog.
Het psychologisch rapport houdt als conclusie, samengevat, het volgende in:
Gezien de zeer lage uitslag van de capaciteitentest heeft onderzoeker nagedacht of bij betrokkene sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Onderzoeker gaat er vanuit dat de uitslag van de capaciteitentest niet een betrouwbaar beeld geeft van het intelligentieniveau van betrokkene. Betrokkene kent geen problemen binnen het conceptuele domein. Hij kan weliswaar niet lezen in de Nederlandse taal, maar wel in zijn moederstaal. Verder heeft hij geen problemen met het beheren van zijn geld. Binnen het sociale domein zijn er eveneens geen noemenswaardige problemen. Betrokkene kan sociale contacten aangaan en hij heeft geen anderen nodig voor het nemen van besluiten. In het praktische domein kent betrokkene, ondanks de taalbarrière, weinig problemen. Hij is in staat om zelfstandig boodschappen te doen, het huishouden te organiseren en kinderen op te voeden. In de ogen van onderzoeker is er dan ook onvoldoende grond om de diagnose verstandelijke ontwikkelingsstoornis vast te stellen.
Verder is, gezien het traumatische verleden van betrokkene, gedacht aan de mogelijkheid van een post-traumatische stressstoornis (PTSS) bij betrokkene. Betrokkene heeft in het verleden last gehad van nachtmerries, maar heeft dat de laatste jaren niet meer. Ook heeft hij geen last van herbelevingen aan de gebeurtenissen in het verleden. Hij vermijdt geen situaties die samenhangen met dit verleden. Hij wil weliswaar niet terug naar [land] maar dat hangt samen met de problemen die hij verwacht met het huidige gezag (omdat betrokkene in het verleden de oppositie heeft gesteund). Ook rapporteert betrokkene geen duidelijke verandering in arousal en reactiviteit. Onderzoeker komt dan ook tot de conclusie dat er geen gronden zijn om een PTSS vast te stellen bij betrokkene.Bij betrokkene wordt geen psychiatrische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd. Door het ontbreken van een stoornis, is het voor onderzoeker niet mogelijk om een verband te beschrijven tussen diagnose en ten laste gelegde feiten.Omdat er geen verband beschreven kan worden tussen diagnose en delict is het niet mogelijk om een op pathologische gronden gefundeerde risicotaxatie te doen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf van lange duur passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken door deze en andere rechtbanken zijn opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van elf jaar moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft door tussenkomst van zijn gemachtigde, mr. D.J. Klock, een vordering tot schadevergoeding van € 71.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade van € 50.000,- bestaat uit vergoeding van gederfd levensonderhoud, zoals bedoeld in art. 6:108 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De gestelde immateriële schade van € 20.000,- bestaat uit shockschade. De gestelde immateriële schade van € 1.000,- bestaat uit smartengeldvergoeding, als gevolg van de mishandeling (parketnummer 15/073024-19).
Materiële schade
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de gederfde kosten voor levensonderhoud is onvoldoende onderbouwd, nu een berekening van het gevorderde bedrag ontbreekt. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet ontvankelijk verklaren.
Shockschade
Uit vaste rechtspraak volgt dat de maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van shockschade is of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden aangetoond met een schriftelijke verklaring van een psycholoog of psychiater. Zo’n verklaring is echter geen harde eis voor toekenning van shockschade. Benadeelde heeft geen verklaring van een psycholoog of psychiater overgelegd. In zijn vordering is namens hem uitgelegd dat het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (KJTC) heeft geadviseerd om met traumabehandeling te wachten totdat zijn woonsituatie duidelijk is. Het KJTC heeft zijn dossier gesloten omdat hij buiten de regio in een pleeggezin verblijft, een gezin dat hij ook weer zal moeten verlaten. Totdat hij in een perspectief biedend gezin is geplaatst zal niet gestart kunnen worden met trauma-behandeling.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt verder dat benadeelde en zijn broertje hun huis in allerijl hebben moeten verlaten en dat voor hen nog geen definitieve plek is gevonden waar zij kunnen wonen. In combinatie met de wijze waarop zij over het overlijden van hun moeder zijn geïnformeerd en de confrontatie met hun moeder in het mortuarium (zij troffen hun moeder aan zonder hoofddoek) stelt de benadeelde dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank concludeert dat sprake is van een zeer schrijnende situatie van benadeelde. Het gaat hier echter niet om schade door het verdriet van het overlijden van moeder (affectieschade), maar om schade ten gevolge van de confrontatie met moeder in het mortuarium. Hoewel dit onderscheid moeilijk te maken is, maken de gevolgen waarmee benadeelde is geconfronteerd, niet dat er evident sprake is van ernstig psychiatrisch letsel. Aldus kan niet zonder meer de aanwezigheid van een (niet nader onderbouwd) psychiatrisch erkend ziektebeeld ten gevolge van de confrontatie met moeder in het mortuarium worden verondersteld. De gevorderde shockschade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet ontvankelijk verklaren.
Smartengeldvergoeding (parketnummer 15/073024-19)
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 15/073024-19 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
7.2
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft door tussenkomst van zijn gemachtigde, mr. D.J. Klock, een vordering tot schadevergoeding van € 71.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade van € 50.000,- bestaat uit vergoeding van gederfd levensonderhoud, zoals bedoeld in art. 6:108 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De gestelde immateriële schade van € 20.000,- bestaat uit shockschade. De gestelde immateriële schade van € 1.000,- bestaat uit smartengeldvergoeding, als gevolg van de mishandeling (parketnummer 15/073024-19).
Materiële schade
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de gederfde kosten voor levensonderhoud is onvoldoende onderbouwd, nu een berekening van het gevorderde bedrag ontbreekt. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet ontvankelijk verklaren.
Shockschade
Uit vaste rechtspraak volgt dat de maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van shockschade is of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden aangetoond met een schriftelijke verklaring van een psycholoog of psychiater. Zo’n verklaring is echter geen harde eis voor toekenning van shockschade. Benadeelde heeft geen verklaring van een psycholoog of psychiater overgelegd. In zijn vordering is namens hem uitgelegd dat het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (KJTC) heeft geadviseerd om met traumabehandeling te wachten totdat zijn woonsituatie duidelijk is. Het KJTC heeft zijn dossier gesloten omdat hij buiten de regio in een pleeggezin verblijft, een gezin dat hij ook weer zal moeten verlaten. Totdat hij in een perspectief biedend gezin is geplaatst zal niet gestart kunnen worden met trauma-behandeling.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt verder dat benadeelde en zijn broer hun huis in allerijl hebben moeten verlaten en dat voor hen nog geen definitieve plek is gevonden waar zij kunnen wonen. In combinatie met de wijze waarop zij over het overlijden van hun moeder zijn geïnformeerd en de confrontatie met hun moeder in het mortuarium (zij troffen hun moeder aan zonder hoofddoek) stelt de benadeelde dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank concludeert dat sprake is van een zeer schrijnende situatie van benadeelde. Het gaat hier echter niet om schade door het verdriet van het overlijden van moeder (affectieschade), maar om schade ten gevolge van de confrontatie met moeder in het mortuarium. Hoewel dit onderscheid moeilijk te maken is, maken de gevolgen waarmee benadeelde is geconfronteerd niet dat er evident sprake is van ernstig psychiatrisch letsel. Aldus kan niet zonder meer de aanwezigheid van een (niet nader onderbouwd) psychiatrisch erkend ziektebeeld ten gevolge van de confrontatie met moeder in het mortuarium worden verondersteld. De gevorderde shockschade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet ontvankelijk verklaren.
Smartengeldvergoeding (parketnummer 15/073024-19)
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 15/073024-19 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 15/073024-19 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 15/259156-18 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder parketnummer 15/259156-18 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. C.E. Voskens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juni 2019.
mr. J. van Beek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
I. Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
“Op 16 december 2018 was ik in mijn woning in Haarlem. Ik had ruzie met mijn vrouw. In de slaapkamer had ik een mes in mijn handen. Ik heb haar een duw gegeven. Hierdoor viel zij op het bed. Op het moment dat ik bloed zag ben ik opgestaan.”
II. Proces-verbaal
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2018 (pagina's 40-41). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op 16 december 2018 heb ik met de sleutel de woning aan de [adres] in Haarlem kunnen openen. Wij zijn de woning in gegaan. Wij zagen dat daar een lichaam lag. Wij zagen dat het lichaam op het bed lag. Wij zagen dat dit lichaam op de buik lag en dat het matras en beddengoed waarop het lichaam lag doordrenkt was met waarschijnlijk bloed. Wij zagen rechts van het lichaam een mes liggen. Wij zagen dat het een vrouw betrof. Wij zagen een snede in de hals van de vrouw zitten. Wij zagen dat er bloed en belletjes uit de wond kwam. Wij zagen dat de ogen gesloten waren. Wij zagen dat er totaal geen leven meer in het lichaam zat.”
III. Proces-verbaal
Een proces-verbaal identificatie slachtoffer [adres] Haarlem van 19 december 2018 (pagina 67). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen:
“Tijdens de tactische zoeking in de woning werd een [paspoort] paspoort aangetroffen in de slaapkamer waar het slachtoffer werd aangetroffen. Dit paspoort is afgegeven voor een vrouw genaamd [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ).
Op basis van de foto die staat afgedeeld op het [paspoort] paspoort kan worden geconcludeerd dat het slachtoffer in de woning aan de [adres] te Haarlem is genaamd: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ). De lippen, neus en opvallende oren van de foto in het paspoort komen geheel overeen met het aangetroffen slachtoffer.
Tevens heeft verdachte op een briefje geschreven dat hij zijn vrouw “ [slachtoffer 1] ” om het leven heeft gebracht. Deze gegevens komen overeen met onze bevindingen.”
IV. Proces-verbaal
Een proces-verbaal van sporenonderzoek van 12 februari 2019 (pagina's 126-128). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op de muur boven het bed was een bloedsporenpatroon zichtbaar. Uit de twee afgeworpen bloedpatronen op de muur kon richting worden bepaald. Gezien vanaf het raam waren de eerste bloedspatten hiervan rond van vorm en kwamen zij uit de richting van de bloedpoel, loodrecht op de muur. Elke bloedspat op de muur verder, vanaf het raam gezien, werd steeds ovaler van vorm en bogen geleidelijk af naar beneden. Genoemde afgeworpen bloedpatronen op de muur zijn passend voor het minimaal twee keer horizontaal, met de klok mee, krachtig zwaaien met een bebloed voorwerp vanaf ongeveer het midden van het bed.
Gezien de positie van aantreffen van het slachtoffer op het bed en die van de afgeworpen bloedpatronen op de muur, is het aannemelijk dat het slachtoffer op haar buik op bed heeft gelegen en dat haar hoofd omhoog en naar achteren is getrokken waarna minimaal twee keer in haar keel is gesneden. Dit snijden is, gezien de nagenoeg horizontale afgeworpen bloedspatpatronen, met een niet geringe kracht c.q. snelheid gebeurd.”
V. Geschrift
Een ander geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 december 2018 (pagina's 153). Dit schriftelijke stuk houdt het volgende in:
“De sectie betrof een vrouw met aan de hals één snijletsel dat bij leven is ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig, snijdend en klievend geweld, bijvoorbeeld snijden met één of meerdere scherprandig(e) voorwerp(en), zoals een mes. Het aspect van de wondranden, met onder andere plaatselijk enkele inkepingen in de huid en een huidflapje, alsmede de twee krasvormige beschadigingen in de halswervelkolom, duiden erop dat er tenminste twee snijbewegingen zijn gemaakt.
In relatie met het snijletsel was er onder andere perforatie van de rechterhalsslagader en twee halsader(takken). Perforatie van deze grote bloedvaten heeft geleid tot ernstig bloedverlies. Daarnaast was de luchtpijp geperforeerd, hetgeen heeft geleid tot bloedinademing, met - een zekere mate van - longfunctiestoornissen (en daarmee zuurstofgebrek) tot gevolg. Het bloedverlies en de longfunctiestoornissen hebben in combinatie geleid tot algehele weefselschade waarmee het overlijden wordt verklaard.”