ECLI:NL:RBNHO:2019:5437

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
15/185942-18 en 15/070853-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van kwetsbare vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft samen met een medeverdachte twee jonge vrouwen, waarvan één 18 jaar en de ander 17 jaar oud, uitgebuit door hen in de prostitutie te laten werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte financieel heeft geprofiteerd van de prostitutiewerkzaamheden van de slachtoffers, die zich in een kwetsbare positie bevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de rol van de verdachte in de uitbuiting. De rechtbank heeft ook de psychologische en psychiatrische rapportages van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de uitbuiting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/185942-18 en 15/070853-17 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 18 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 4 juni 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. [P.I.] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Çinar, advocaat te Heerlen, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en haar raadsvrouw mr. A. Koopsen en namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en haar raadsvrouw mr. L. Mentink naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 september 2017 tot en met 15 december 2017 te Heerhugowaard en/of te Schagen en/of te Egmond aan zee en/of te Akersloot en/of te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Zaandam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan en/of aan de haren te trekken en/of te knijpen en/of de hand van die [slachtoffer 1] om te draaien), en/of
- het dwingen, althans bewegen van die [slachtoffer 1] om (onvrijwillig/afgedwongen) seksuele handelingen van en/of met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (een) andere perso(o)n(en), te ondergaan en/of te dulden, en/of
- het bedreigen van die [slachtoffer 1] met de dood, en/of
- het dreigen op internet foto’s en/of filmpjes te publiceren van voor die [slachtoffer 1] compromitterende aard, en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] , en/of
- het onder druk zetten van die [slachtoffer 1] (onder andere door haar voortdurend te blijven benaderen via de telefoon), waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken, en/of
- het controleren van de telefoon van die [slachtoffer 1] en/of de portemonnee van die [slachtoffer 1] , en/of
- het maken van een foto van de ID-kaart van die [slachtoffer 1] ,
en/of waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het instrueren van die [slachtoffer 1] (per telefoon) wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden, en/of
- het bepalen of die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten;
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] ook bij ongesteldheid en/of met een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) moest werken;
- het boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek voor die [slachtoffer 1] ;
- het begeleiden van die [slachtoffer 1] bij/naar prostitutiewerkzaamheden en/of het ophalen van die [slachtoffer 1] na afloop van prostitutiewerkzaamheden;
- het huren van auto’s ten behoeve van het vervoer van die [slachtoffer 1] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van een of meer bankrekening(en) (toebehorend aan hem, verdachte en/of zijn mededader) waar prostitutieklanten geld naar over moesten maken (wanneer zij niet contant wilden of konden betalen)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 31 januari 2018 te Oudkarspel en/of Den Helder en/of Alkmaar en/of IJmuiden en/of Warmenhuizen en/of De Rijp en/of Heerhugowaard en/of Egmond aan den Hoef en/of Anna Paulowna en/of Heiloo en/of Amsterdam en/of Bergen en/of Beverwijk en/of Purmerend en/of Julianadorp en/of Hoofddorp en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 2000),
(telkens)
1) heeft geworven, overgebracht en/of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel (enige) handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten die (seksuele) handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 5), en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8),
terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2) (onder meer) hebben/heeft bestaan uit:
- het aanmaken van en/of het onderhouden van (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen”) één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het verzinnen/bepalen van een werknaam/werknamen voor die [slachtoffer 2] ;
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met
(potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 2] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 2] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] ;
- het halen en/of brengen en/of begeleiden van die [slachtoffer 2] van/naar/bij escort/prostitutiewerkzaamheden;
- het geven/ter beschikking stellen van drank en/of drugs aan die [slachtoffer 2] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 de (kortere) pleegperiode van 15 september 2017 tot en met 26 november 2017 bewezen kan worden, omdat [slachtoffer 1] de dag na deze datum in een gesloten afdeling van de instelling waar ze verbleef is opgenomen. Ten aanzien van feit 2 kan volgens de officier van justitie wel de gehele periode worden bewezen. [slachtoffer 2] is vanaf september 2017 prostitutiewerkzaamheden gaan verrichten, maar verdachte heeft al in juni 2017 contact met [slachtoffer 2] gelegd met de bedoeling om haar te werven voor de seksindustrie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verklaring van [slachtoffer 1] is op essentiële punten onbetrouwbaar en wordt ontkracht door de verklaring van haar vriendin [naam] en door de telefonische berichten die zich in het dossier bevinden. Uit de verklaring van [naam] en de berichten blijkt immers dat zij zelf het initiatief heeft genomen om prostitutiewerkzaamheden te gaan verrichten en dat zij de regie in handen had. Ook volgt uit de berichten dat zij telkens geld voor de werkzaamheden heeft ontvangen en blijkt niets van dwang, bedreiging of geweld. [slachtoffer 1] heeft verdachte gevraagd om haar te ondersteunen bij de prostitutiewerkzaamheden. Gelet op het voorgaande kan niet van uitbuiting worden gesproken. Op grond van het voorgaande moet verdachte volgens de raadsman van feit 1 worden vrijgesproken. Indien de rechtbank feit 1 wel bewezen acht, dient de pleegperiode te worden ingekort tot 22 november 2017, omdat er nadien tussen [slachtoffer 1] en verdachte geen contact meer is geweest.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat [slachtoffer 2] verdachte heeft voorgelogen over haar leeftijd door gebruik te maken van een valse ID kaart. Verdachte ging ervan uit dat zij volwassen was. Ook [slachtoffer 2] heeft zelf het initiatief genomen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en heeft verdachte gevraagd om haar daarbij te helpen. In tegenstelling tot wat zij heeft verklaard, heeft zij altijd geld voor haar werkzaamheden ontvangen. Er is geen enkel bericht in de telefoon van [slachtoffer 2] aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot prostitutie en dat hij klanten voor haar heeft geregeld. Verdachte moet daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Indien de rechtbank feit 2 wel bewezen acht, heeft de raadsman verzocht om [slachtoffer 2] als getuige te horen over de pleegperiode, omdat dit van belang is voor de strafmaat en de ontnemingsvordering. Volgens verdachte is [slachtoffer 2] pas begonnen met werken toen [slachtoffer 1] ermee stopte.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het wettelijk kader ten aanzien van feit 1 ( [slachtoffer 1] )
Aan verdachte is het delict mensenhandel tenlastegelegd. Een wezenlijk bestanddeel van diverse varianten van het delict mensenhandel is dat sprake is van uitbuiting en/of dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming met de uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van die uitbuiting, indien één van de in de wet omschreven dwangmiddelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van het prostitutiewerk aan te nemen. Er hoeft in dat geval geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. De rechtbank mag (mede) uit de omstandigheden afleiden dat er sprake is van misleiding, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Vereist is wel dat de verdachte zich hiervan bewust moet zijn geweest. Van een uitbuitingssituatie in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt.
3.3.2
Het wettelijk kader ten aanzien van feit 2 ( [slachtoffer 2] )
Het onder feit 2 ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid, sub 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. Een minderjarige op enigerlei wijze brengen tot (een rol) in de prostitutie is - evenals het haar daarbij faciliteren - strafbaar, onafhankelijk van de wil van de minderjarige. Hierbij is niet van belang of een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer, aangezien de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is.
Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr ziet, voor zover thans van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van die ander, terwijl die ander nog geen achttien jaren oud is. Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting’. Voor de strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers zijn dwangmiddelen niet vereist. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook niet relevant.
Sub 5 en 8
Het in artikel 273f, eerste lid, sub 5 respectievelijk sub 8 Sr bepaalde ziet op het strafbaar stellen van, voor zover thans van belang, het brengen van een minderjarige in de prostitutie, respectievelijk het voordeel trekken uit de prostitutie door een minderjarige. Het brengen van een minderjarige in de prostitutie of het profiteren van de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden door een minderjarige is door de wetgever aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting. Dit brengt mee dat het begrip ‘uitbuiting’ niet als bestanddeel in voormelde strafbepaling moet worden ingelezen en afzonderlijk worden bewezen, maar dat handelen als in deze strafbepaling neergelegd uitbuiting oplevert en wordt gekwalificeerd als mensenhandel.
3.3.3
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en 2
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefsters
De rechtbank overweegt omtrent het door de raadsman gevoerde betrouwbaarheidsverweer het volgende. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van de aangeefsters is van belang of zij consistent, gedetailleerd en volledig hebben verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en acht de verklaringen van de beide aangeefsters betrouwbaar. Het feit dat er een aantal discrepanties in de verklaringen zit, betekent nog niet dat deze verklaringen reeds daarom onbetrouwbaar zijn. De rechtbank houdt daarbij rekening met de jonge leeftijd van de slachtoffers ( [slachtoffer 1] was 18 jaar, [slachtoffer 2] 17 jaar) en het feit dat [slachtoffer 1] een verstandelijke beperking heeft. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kennen elkaar niet en konden hun verklaringen dan ook niet op elkaar afstemmen. Zij hebben afzonderlijk van elkaar op essentiële onderdelen overeenkomstig verklaard over de handelwijze van verdachte en zijn neef, medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). De verklaringen zijn op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent. Hun verklaringen vinden bovendien steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van klanten, WhatsApp gesprekken en andere telefonische berichten en de verklaringen van verdachten zelf. Het verweer van de raadsman dat de verklaring van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar is wordt verworpen en de verklaringen van beide aangeefsters zullen worden gebezigd voor het bewijs.
Bevindingen
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] meldt op 20 september 2017 om 23:58 uur aan de politie dat zij ergens in Zaandam staat en door verdachte uit de auto is gezet. Als de politie ter plaatse komt vertelt [slachtoffer 1] dat zij dagelijks door verdachte wordt opgehaald en dan naar mannen wordt gebracht om ongewenst seks met hen te hebben. Volgens [slachtoffer 1] incasseert verdachte het geld en krijgt zij daar niets van. Ook die dag heeft [slachtoffer 1] seks gehad met een man en heeft daarvoor 250 euro gekregen. [slachtoffer 1] is daarna niet door verdachte opgehaald en weet zelf de weg naar huis niet. [slachtoffer 1] is vervolgens door de politie teruggebracht naar de instelling waar zij verblijft. Naar aanleiding van deze melding heeft de politie op 15 december 2017 een informatief gesprek met [slachtoffer 1] gevoerd. Daarna heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij verdachte via een neef van hem heeft leren kennen. Zij is vervolgens door verdachte en een andere neef, medeverdachte [medeverdachte] , gedwongen om dagelijks seks te hebben met mannen. Zij werd in de auto door verdachte mishandeld, verdachte sloeg haar op haar been. [medeverdachte] heeft haar wel eens hard tegen haar ribben geslagen. Verdachte bepaalde hoeveel geld zij moest vragen. Als [slachtoffer 1] haar prostitutiewerkzaamheden had verricht, moest zij het grootste deel van haar verdiensten aan verdachte en [medeverdachte] afgeven. Verdachte reed haar naar de afspraken en [medeverdachte] was er altijd bij. Zij moest seks hebben zonder condoom en heeft geslachtsziektes opgelopen. Ondanks de geslachtsziektes moest ze blijven werken. Als ze ermee wilde stoppen, zeiden verdachte en [medeverdachte] dat de auto nog moest worden afbetaald en dat de advertentie € 3.000,-- had gekost en dat dit ook nog moest worden terugbetaald, dus dat ze daarom nog niet kon stoppen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verliefd was op verdachte.
[medeverdachte] heeft erkend dat hij op de website seksjobs.nl seksadvertenties voor [slachtoffer 1] heeft aangemaakt. De reacties van (potentiële) klanten die op deze advertenties reageerden kwamen per mail binnen bij [medeverdachte] en verdachte. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] hem heeft gevraagd om haar naar haar seksafspraken te rijden en dat hij daarmee heeft ingestemd en dat het verdiende geld werd gedeeld.
Een vriendin van [slachtoffer 1] en de begeleider van [slachtoffer 1] hebben blauwe plekken bij haar gezien. De huisarts van [slachtoffer 1] heeft bevestigd dat op 23 november 2017 is vastgesteld dat zij twee SOA’s had.
In WhatsApp gesprekken en audioberichten tussen [slachtoffer 1] en de verdachten van 20 oktober 2017 geeft [slachtoffer 1] aan dat zij met het werk wil stoppen. [medeverdachte] laat haar geloven dat het account op seksjobs.nl – dat gratis is – € 3.000,-- heeft gekost en zegt haar dat zij dat geld nog aan hem moet terugbetalen. Als zij dit vervolgens aan verdachte appt, laat hij haar niet weten dat dit niet klopt. Voorts blijkt uit de berichten dat verdachte het doet voorkomen dat hij heel wat kosten aan de auto heeft en dat deze kosten hoger zijn dan het geld dat [slachtoffer 1] verdient, en dat hij het geld dat zij verdiend heeft voor hen wil sparen. Als [slachtoffer 1] op 24 november 2017 aan verdachte laat weten dat zij niet wil werken omdat zij SOA’s heeft opgelopen, zegt hij haar dat ze dan maar met condoom moet werken. Als [slachtoffer 1] aangeeft dat ze maar kort naar buiten mag die avond, zegt verdachte dat ze daar schijt aan moet hebben. Klanten van [slachtoffer 1] hebben meerdere malen betaald via de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte] . [slachtoffer 1] is met de prostitutiewerkzaamheden gestopt omdat ze op 26 november 2017 op een gesloten afdeling van de instelling waar zij verbleef is geplaatst.
Ten aanzien van feit 2
Tijdens het onderzoek naar de aangifte van [slachtoffer 1] is het telefoonnummer van [slachtoffer 2] in beeld gekomen. Zij is in deze zaak als getuige gehoord, maar kwam toen angstig over en wilde niets verklaren. Op 9 november 2018 heeft [slachtoffer 2] ook aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft verklaard dat zij verdachte via Snapchat heeft leren kennen en dat zij verliefd op hem werd. Zij was toen 17 jaar. Verdachte heeft haar gevraagd om samen geld verdienen door prostitutiewerkzaamheden te verrichten. [medeverdachte] heeft een advertentie van haar op de site seksjobs.nl geplaatst. Ze kreeg van verdachte drank en softdrugs en verrichtte onder invloed prostitutiewerkzaamheden. [slachtoffer 2] heeft aan de hand van bewaarde foto’s op snapchat een lijstje gemaakt van de dagen waarop ze heeft gewerkt en de klanten bij wie ze is geweest. Uit dit lijstje blijkt dat de periode dat zij in de prostitutie heeft gewerkt op 18 november 2017 is begonnen. Al het door haar verdiende geld ging naar verdachte. Verdachte zei dat hij met het geld zijn auto moest afbetalen. Als een klant niet het bedrag had gegeven dat was afgesproken, werd verdachte boos en gaf haar klappen op haar been. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte, dat hij haar daarbij behulpzaam was door haar te halen en te brengen en dat hij daarvoor geld heeft ontvangen.
Conclusies
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] in de periode van 15 september tot en met 26 november 2017 prostitutiewerkzaamheden heeft verricht en dat [slachtoffer 2] van 18 november 2017 tot en met 31 januari 2018 in de prostitutie werkzaam was.
De rechtbank komt derhalve niet toe aan de beslissing op het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om [slachtoffer 2] als getuige te horen.
De rechtbank ziet een overeenkomst in de wijze waarop verdachte en [medeverdachte] met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn omgegaan. Verdachte heeft ze voorgespiegeld dat zij een liefdesrelatie met hem hadden en dat ze moesten sparen voor de toekomst. Verdachte creëerde bij de slachtoffers een emotionele afhankelijkheid, waardoor ze loyaal aan hen bleven. Verdachte gebruikte tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] geweld, door hen op hun been te slaan als hij boos was. Ook [medeverdachte] heeft geweld tegen [slachtoffer 1] gebruikt door haar tegen haar ribben te slaan.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de werkzaamheden vrijwillig verrichtten, dat hij daarbij een ondersteunende rol had en dat zij een gelijk deel van de opbrengst kregen. Hij heeft betwist dat er sprake was van uitbuiting.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat het doel van verdachte was (ook volgens zijn eigen verklaring) dat [slachtoffer 2] haar inkomsten zou verdienen met prostitutiewerkzaamheden en een deel hiervan zou afstaan aan verdachte. [slachtoffer 2] bevond zich daardoor in een uitbuitingssituatie. Ook indien [slachtoffer 2] hiermee zou hebben ingestemd, is dit niet van belang. Zij was immers minderjarig. Door te handelen zoals hiervoor beschreven hebben verdachte en [medeverdachte] handelingen ondernomen waarvan zij wisten dat [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr). Ook hebben zij opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer 2] met een ander (artikel 273f, eerste lid, sub 8 Sr). Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer 2] geworven en vervoerd met het oogmerk haar te faciliteren in haar prostitutiewerkzaamheden en met het oogmerk daarvan te profiteren. Het oogmerk is dan ook gericht geweest op uitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft samen met [medeverdachte] [slachtoffer 1] misleid door haar te laten geloven dat zij allerlei kosten hadden aan de auto en de voor haar geplaatste advertentie, zodat zij niet met haar prostitutiewerkzaamheden zou stoppen. [slachtoffer 1] is verstandelijk beperkt en heeft een verstandelijk ontwikkelingsniveau van een 8 tot 9 jarige. Beide verdachten wisten dat [slachtoffer 1] in een instelling zat en dat zij beperkt naar buiten mocht. Door haar verstandelijke beperking, de gevoelens die zij voor verdachte had en de manipulatie door verdachten, bevond zij zich in een kwetsbare positie ten opzichte van hen. Verdachten moeten dit hebben geweten en hebben hiervan misbruik gemaakt. Zoals hiervoor overwogen hebben verdachten [slachtoffer 1] bewogen om in de prostitutie te blijven werken – ook toen zij SOA’s had – omdat de auto en de seksadvertentie betaald moesten worden. Daarbij hebben beide verdachten geweld gebruikt als [slachtoffer 1] aangaf dat ze niet wilde.
Door [slachtoffer 1] op deze wijze te dwingen tot prostitutiewerkzaamheden en haar daarbij een groot deel van haar verdiensten aan hen af te laten staan, hebben de verdachten [slachtoffer 1] in een uitbuitingssituatie doen belanden. Eventuele aanvankelijke vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer 1] doet hier niets aan af. Dit leidt tot de conclusie dat het oogmerk van verdachten was gericht op uitbuiting van [slachtoffer 1] .
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachten [slachtoffer 1] hebben geworven en vervoerd om prostitutiewerkzaamheden te verrichten, met oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1] (artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr), dat het oogmerk van verdachten is geweest haar in die uitbuitingssituatie te brengen en te houden (artikel 273f, eerste lid sub 4 Sr), dat verdachten opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (artikel 273f, eerste lid sub 6 Sr) en dat zij haar hebben bewogen tot het afstaan van in ieder geval een groot deel van haar verdiensten uit de prostitutie (artikel 273f, eerste lid sub 9 Sr). De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Medeplegen
Verdachten hebben deze feiten gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking waarbij er sprake was van een duidelijke rolverdeling. De bijdrage van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank voldoende significant om van medeplegen te kunnen spreken, zodat ook dit onderdeel bewezen kan worden verklaard.
3.3.4
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 15 september 2017 tot en met 26 november 2017 te Heerhugowaard en te Schagen en te Egmond aan zee en te Akersloot en te Alkmaar en te Amsterdam en te Zaandam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] ,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en een andere feitelijkheid en door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1 sub 4), en
3) heeft gedwongen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan en te knijpen), en
- het zich op boze en overheersende toon te uiten tegen die [slachtoffer 1] , en
- het onder druk zetten van die [slachtoffer 1] (onder andere door haar voortdurend te blijven benaderen via de telefoon), waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken,
en waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het aanmaken en onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van advertenties op een website waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het instrueren van die [slachtoffer 1] (per telefoon) wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden;
- het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met (potentiële) prostitutieklanten voor die [slachtoffer 1] en het maken van afspraken met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden, en
- het bepalen of die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten;
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] ook met een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) moest werken;
- het boeken van een hotelkamer als werkplek voor die [slachtoffer 1] ;
- het begeleiden van die [slachtoffer 1] bij/naar prostitutiewerkzaamheden en het ophalen van die [slachtoffer 1] na afloop van prostitutiewerkzaamheden;
- het huren van auto’s ten behoeve van het vervoer van die [slachtoffer 1] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van bankrekeningen toebehorend aan hem, verdachte of zijn mededader waar prostitutieklanten geld naar over moesten maken wanneer zij niet contant wilden of konden betalen;
2.
hij in de periode van 18 november 2017 tot en met 31 januari 2018 te Oudkarspel en Den Helder en Alkmaar en IJmuiden en Warmenhuizen en De Rijp en Heerhugowaard en Egmond aan den Hoef en Anna Paulowna en Heiloo en Amsterdam en Bergen en Beverwijk en Purmerend en Julianadorp en Hoofddorp en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 2000),
telkens
1) heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 2), en
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, dan wel handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten die seksuele handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 5), en
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 8),
terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en waarbij "enige handelingen" (zoals genoemd onder 2) onder meer hebben bestaan uit:
- het aanmaken van en het onderhouden van (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen”) een advertentie op een website waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het bepalen van een werknaam voor die [slachtoffer 2] ;
- het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met
(potentiële) prostitutieklanten voor die [slachtoffer 2] en het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen;
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 2] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] ;
- het halen en brengen en begeleiden van die [slachtoffer 2] van/naar/bij prostitutiewerkzaamheden;
- het geven van drank en drugs aan die [slachtoffer 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van de door M.L. Sikkens, GZ-psycholoog, opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 3 mei 2019. Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Er worden bij betrokkene ernstige stoornissen in alcohol- en cannabisgebruik vastgesteld, terwijl de deskundige ook voldoende onderbouwing ziet voor een depressieve stoornis. Betrokkene functioneert op een zwakbegaafd niveau en er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. De multiple problematiek beschouwend is zowel sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ais van een ziekelijke stoornis. De vastgestelde diagnostiek is actueel ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De zwakbegaafdheid is een stabiel gegeven, het middelengebruik speelt een prominente rol in de periode van de tenlastegelegde feiten en het startpunt van de tenlastegelegde feiten lijkt samen te hangen met een periode van somberheid en onverschilligheid, tegen de achtergrond van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken.
Het gedrag lijkt terug te voeren naar zowel het niet tijdig overzien van consequenties en gebrekkige probleemoplossende vaardigheden vanuit een zwakbegaafd functioneringsniveau, als een antisociale houding, deels voortkomend uit teleurstelling, onverschilligheid, geldzorgen en negatieve beïnvloeding.
Gezien de doorwerking van de verschillende elementen van de multiple problematiek in de tenlastegelegde feiten wordt geadviseerd deze feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Om het recidiverisico adequaat te beperken adviseert de deskundige een multidisciplinair interventiepakket, bestaande uit toezicht, begeleiding en behandeling. Op termijn kan van een succesvol behandelcontact een recidivebeperkende waarde uit gaan. Ter afwending van het recidivegevaar op de korte termijn wordt echter vooral toezicht op specifieke risicofactoren, met name het middelengebruik, de dagbesteding en de netwerkcontacten, van belang geacht, aangevuld met praktische hulp, bijvoorbeeld gericht op een opleidings- of arbeidstraject en financieel beheer. Specifiek adviseert de deskundige toezicht op het middelengebruik, contactverboden met criminele netwerkleden en begeleiding met zicht op de leefsituatie en het dagelijks functioneren, zoals in de vorm van een multidisciplinair (F)ACT-team.Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de door T.W.D.P. van Os, psychiater en psychoanalyticus, opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 3 mei 2019. Het psychiatrisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Er is tevens sprake van een stoornis in gebruik van alcohol en een stoornis in gebruik van cannabis. Daarnaast is er sprake van een posttraumatische stressstoornis. Ook is er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De post traumatische stress stoornis lijkt wisselend actief te zijn. In detentie imponeert hij als duidelijk meer aanwezig -in combinatie met somberheid- dan buiten detentie en hij gebruikt daar toe ook medicatie en cannabis om dat te onderdrukken.Deze stoornissen waren van invloed in zijn gedragskeuzes voorafgaande aan en ten tijde hetgeen hem ten laste wordt gelegd. De deskundige adviseert het hem ten laste gelegde feit in licht verminderde mate toe te rekenen.
Een behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals het hem tenlastegelegde binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. De problematiek is langdurig, ernstig en complex. Betrokkene is beperkt leerbaar. Betrokkene moet behandeld worden en om druk uit te oefenen dat hij die behandeling aangaat is een duidelijk kader nodig. Inschatting is dat een ambulant kader om de verslaving te doorbreken te geringzal zijn. De deskundige adviseert dan ook om onderzochte een klinische behandeling op te leggen als voorwaarde in het kader van een (deels) voorwaardelijke detentie. In een klinische forensische setting met het beveiligingsniveau van een FPA dient aandacht te zijn voor het delict scenario zodat de risicofactoren en beschermende factoren goed in beeld kunnen komen, met name aandacht voor de PTSS en de stoornissen in gebruik van alcohol en cannabis zijn van groot belang.
De rechtbank acht de conclusies van de deskundigen betekenisvol en zal haar beslissingen mede hierop baseren. De onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zullen in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht de rechtbank verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de raadsman verzocht om de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering geadviseerd met daarbij een lange proeftijd, zodat verdachte de hulp kan krijgen die hij nodig heeft.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de uitbuiting van twee jonge vrouwen. Eén van de vrouwen was een kwetsbare vrouw van pas 18 jaar en de andere vrouw was met 17 jaar zelfs nog minderjarig. Verdachte heeft hen in de prostitutie laten werken en heeft daarvan financieel geprofiteerd.
Verdachte had in ieder geval met het jongste slachtoffer een relatie en wist dat beide slachtoffers verliefd op hem waren. Hij bewoog de slachtoffers om in de prostitutie te (blijven) werken en de verdiensten voor het grootste deel aan hem en zijn medeverdachte af te staan. Als de slachtoffers aangaven dat zij geen zin hadden, of als de klant niet genoeg geld aan een slachtoffer had gegeven, werden zij door verdachte op hun been geslagen.
Verdachte heeft een cruciale rol gespeeld bij de uitbuiting door het regelen van de plekken waar de prostitutiewerkzaamheden konden plaatsvinden, en het halen en brengen van de slachtoffers. Verdachte heeft steeds (een deel van) het van klanten verkregen geld – cash dan wel via zijn bankrekening – in ontvangst genomen. Verdachte wilde op deze manier snel geld verdienen en heeft geen enkel oog gehad voor de gevoelens en het welzijn van de slachtoffers. Zelfs toen een van de slachtoffers SOA’s had opgelopen, moest zij nog werken.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan mensenhandel. Dit is een zeer ernstig feit. De lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers wordt ondergeschikt gemaakt aan het geldelijk gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog gedurende lange tijd psychische schade van ondervinden en dat dit impact heeft op hun verdere ontwikkeling, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk wegens een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 mei 2019 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Het voornoemde voorlichtingsrapport van de reclassering houdt onder meer het volgende in:
Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek blijkt dat er bij betrokkene naast chronische en complexe psychische problematiek sprake is van beperkte leerbaarheid. Betrokkene is impulsief en beïnvloedbaar. Daarnaast is er sprake van een antisociale stoornis en een lacunaire gewetenontwikkeling, waardoor hij foute keuzes heeft gemaakt en ernstige strafbare feiten heeft gepleegd, die een grote impact op de vermeende slachtoffers hebben. Zonder een behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn in het hem ten laste gelegde, indien bewezen, onveranderd hoog. Behandeling en begeleiding is noodzakelijk om het recidiverisico binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. De psychische problematiek en verslaving lijkt, in combinatie met de problematiek die hij kent ten aanzien van de leefgebieden en de ernst van onderhavige tenlastelegging, dusdanig ernstig dat een klinische behandeling wordt geadviseerd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling. De reclassering adviseert de onderstaande bijzondere voorwaarden op te leggen:• Meldplicht bij reclassering• Opname in een zorginstelling• Behandel verplichting• Contactverbod• Drugsverbod• Alcoholverbod• Meewerken aan schuldhulpverlening
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal haar beslissingen mede hierop baseren. Zoals reeds overwogen onder rechtsoverweging 5.1 zal de rechtbank bij de straftoemeting tevens rekening houden met de conclusies uit het psychologisch en het psychiatrisch rapport, strekkende tot het advies verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Deze straf is lager dan de door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank ten aanzien van feit 2 uitgaat van een kortere periode dan de officier van justitie. Voorts houdt de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte is de proeftijd korter dan door de officier van justitie geëist.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Voorwaarden van deze strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mobiele telefoon, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan met die mobiele telefoon, die aan verdachte toebehoort.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 58.987,54 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Dit bedrag bestaat uit € 48.987,54 aan materiële en € 10.000,-- aan immateriële schade.
De gestelde materiële schade bestaat uit de door verdachte en zijn medeverdachte afgenomen inkomsten die zij heeft verkregen voor haar prostitutiewerkzaamheden. De raadsvrouw van de benadeelde heeft ter onderbouwing van de hoogte van deze vordering slechts verwezen naar de ontnemingsrapportage. Nu de berekening in deze rapportage onjuist is, alleen al omdat daarin uit wordt gegaan van een andere periode, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van het totale bedrag dat [slachtoffer 1] aan verdachte en zijn medeverdachte heeft moeten afstaan niet eenvoudig is vast te stellen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet‑ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank komt vergoeding van het bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 120.501,20 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Dit bedrag bestaat uit € 110.501,20 aan materiële en € 10.000,-- aan immateriële schade.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- € 109.192,40 aan door verdachte en zijn medeverdachte afgenomen inkomsten die zij heeft verkregen voor haar prostitutiewerkzaamheden. Dit bedrag is afkomstig uit het over verdachte opgemaakte ontnemingsrapport;
- € 95,-- en € 385,-- aan eigen risico van de zorgverzekering in 2018 en 2019;
- € 315,-- voor een adviesgesprek met ‘Stop Loverboys Nu’;
- € 237,80 aan reiskosten;
- € 176,-- aan annuleringskosten van een vakantie.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 937,80 (het eigen risico van 2019, het adviesgesprek met ‘Stop Loverboys Nu’ en de reiskosten) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank acht de schade met betrekking tot het eigen risico over 2018 (€ 95,--) onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de annuleringskosten van de vakantie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende rechtstreeks verband is met de geleden schade, nu de vakantie na het feit is geboekt. De raadsvrouw van de benadeelde heeft ter onderbouwing van de hoogte van de gevorderde afgenomen inkomsten slechts verwezen naar de ontnemingsrapportage. Nu de berekening in deze rapportage onjuist is, alleen al omdat daarin uit wordt gegaan van een andere periode, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van het totale bedrag dat [slachtoffer 2] aan verdachte en zijn medeverdachte heeft moeten afstaan niet eenvoudig is vast te stellen.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van de hiervoor genoemde posten aan materiële schade niet‑ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank komt vergoeding van het bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd minderjarig is] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 18 juli 2017 in de zaak met parketnummer 15/070853-17 heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland verdachte ter zake van openlijke geweldpleging tegen goederen veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 6 september 2017 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 augustus 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank acht, gelet op alle bijzondere voorwaarden waaraan verdachte na zijn detentie moet meewerken, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun. De rechtbank zal daarom de bij deze voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd verlengen met één jaar.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, [adres] , zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich gedurende maximaal 12 maanden van de proeftijd van 3 jaar zal laten opnemen in een forensische behandelsetting, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens die instelling zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering in overleg met de kliniek een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- dat veroordeelde, indien de reclassering dit nodig acht, na de klinische behandeling de behandeling in een ambulant kader zal voortzetten, al dan niet in het kader van een multidisciplinaire aanpak (zoals ForFact);
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij de politie toeziet op handhaving van dit contactverbod;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen drugs gebruikt en meewerkt aan de controle op dit verbod door middel van urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen alcohol gebruikt en meewerkt aan de controle op dit verbod, waarbij de reclassering bepaalt met welk controlemiddel en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook indien dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij veroordeelde inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Mobiele telefoon in zwartkleurig hoesje (KVI: I62-63, voorwerpnummer NHRCC18002_477544; IBN D.01)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.000,--bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,--, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
85 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.937,80, bestaande uit € 937,80 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.937,80, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
89 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verlengt de bij vonnis van 18 juli 2017 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (parketnummer 15/070853-17) opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde taakstraf van 50 uren, met één jaar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. C.E. Voskens en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.