ECLI:NL:RBNHO:2019:5434

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
C/15/285434 FT RK 19/251 en C/15/285435 FT RK 19/252
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en niet-ontvankelijkheid van het verzoek

Op 27 februari 2019 hebben schuldenaren een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, met het doel de schuldsaneringsregeling toe te passen. Tijdens de zitting op 10 mei 2019 zijn de schuldenaren, bijgestaan door hun beschermingsbewindvoerder en schuldhulpverlener, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om de procedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaren in Nederland ligt.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat de schuldenaren niet de vereiste verklaring hebben overlegd waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. De rechtbank heeft opgemerkt dat het ontbreken van deze verklaring ertoe leidt dat de schuldenaren niet in hun verzoek kunnen worden ontvangen. Dit is problematisch, omdat de schuldenaren hierdoor mogelijk de dupe worden van falende gemeentelijke instanties, maar de rechtbank kan niet ingaan op deze omstandigheden zonder in strijd met de wet te handelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank op 25 juni 2019 het verzoek van de schuldenaren niet-ontvankelijk verklaard. De schuldenaren hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep in te stellen, maar dit kan alleen door een advocaat gebeuren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND toepassing schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer: C/15/285434 FT RK 19/251 en C/15/285435 FT RK 19/252
vonnis van 25 juni 2019
op het verzoek van:

1.[schuldenaar1],

geboren op [geboortedatum] te [woonplaats],
2. [schuldenaar2]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
beiden wonende te [woonplaats],
schuldenaren.

1.De procedure

1.1
Op 27 februari 2019 is ter griffie van deze rechtbank binnengekomen het verzoekschrift met bijlagen van schuldenaren strekkende tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2
Ter zitting van 10 mei 2019 zijn schuldenaren, bijgestaan door hun beschermingsbewindvoerder, mevrouw [A.] van Metiss Bewindvoering te Alkmaar en hun schuldhulpverlener, de heer mr. [B.] van Fidus Bewindvoering en Advies te Castricum, hierover gehoord. Het proces-verbaal dient als hier ingelast te worden beschouwd.

2.De beoordeling

2.1
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) 2015/848 betreffende insolventieprocedures van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van schuldenaren in Nederland ligt.
2.2
Op grond van het bepaalde in artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet (Fw) dient in het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage te worden opgenomen een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de schuldenaar beschikt.
2.3
Uit de verklaring, opgesteld door mr. [B.] en overgelegd, door middel van een e-mailbericht, op 9 mei 2019, blijkt dat het minnelijk traject – zoals bedoeld in genoemd wetsartikel – niet is doorlopen. De reden hiervoor zou zijn dat de gemeente tot wie schuldenaren zich hadden gewend, niet bereid en/of in staat was het minnelijk traject voor schuldenaren ter hand te nemen omdat er vanwege een eerder faillissement van schuldenaren te veel onduidelijkheid over het schuldenpakket zou bestaan. Schuldenaren stellen geen andere mogelijkheden voor het doorlopen van het minnelijk traject te hebben. Mr. [B.] heeft daarom betoogd dat in dit specifieke geval het niet uitvoeren van het minnelijk traject zou moeten worden beschouwd als een mislukt minnelijk traject zodat schuldenaren moet worden ontvangen in hun verzoek.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van de vereiste met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, ertoe moet leiden dat schuldenaren in hun verzoek niet ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank realiseert zich dat schuldenaren hierdoor de dupe dreigen te worden van mogelijke falende gemeentelijke instanties, maar het is niet aan de rechtbank om dit tekortschieten te repareren, te minder omdat de rechtbank hierdoor zou handelen in strijd met de wet en de bedoeling van de wetgever. Het is voor de rechtbank overigens ook niet goed mogelijk om te beoordelen of de gemeente in het geval van schuldenaren terecht of onterecht heeft geweigerd om het minnelijk traject ter hand te nemen. Voor zover de gemeente dit heeft geweigerd omdat de schuldenlijst als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef en onder a jo. 96 Fw niet compleet is, is dat een omstandigheid die voor rekening van schuldenaren moet blijven.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
verklaart schuldenaren niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 25 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.