Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
warme vertrouwensrelatie’, zonder fysiek contact, is ontstaan, waarbij tevens duidelijk is dat [verweerder] ook van zijn kant gevoelens heeft gekregen voor en geuit heeft aan de Leerlinge.
warme vertrouwensrelatie’ is ontstaan, niet meerderjarig was – waar die relatie, zoals hier, direct voortvloeit uit en voortborduurt op een leerling-docent relatie, kan dat niet los worden gezien van de positie van [verweerder] als docent bij [verzoekster] en de positie van de Leerlinge als voormalig leerlinge van [verweerder] . De bestaande ongelijkheid tussen hen beiden en het daarmee samenhangende overwicht, die uiteraard niet opeens ophielden na de diploma-uitreiking, hadden [verweerder] moeten doen beseffen dat het hem niet vrijstond zich open te stellen voor (het ontstaan van) van een relatie als de onderhavige tussen een docent en een ex-leerlinge. Leerlingen die les krijgen van een docent moeten er, zeker als zij die docent in vertrouwen nemen om persoonlijke informatie mee te delen, op kunnen vertrouwen dat de docent zichzelf en de leerling er voor behoedt dat daarbij de kiem wordt gelegd voor een contact dat zich later, als de leerling de school heeft verlaten, blijkt te hebben ontwikkeld tot een relatie tussen hen. Ook de ouders en de schoolleiding moeten dat vertrouwen kunnen hebben. Door zijn grensoverschrijdend gedrag heeft [verweerder] dat vertrouwen beschaamd. Daar doet niet aan af dat, zoals door [verweerder] is aangevoerd, geen sprake is geweest van fysiek contact met de Leerlinge.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39 en 40), blijkt dat bij ernstig verwijtbaar handelen sprake moet zijn van uitzonderlijke situaties. Het moet gaan om gevallen van onrechtmatige gedragingen, die te kwalificeren zijn als duidelijk strijdig met goed werknemerschap en op één lijn te stellen zijn met de voorbeelden die zijn gegeven in de parlementaire geschiedenis. De gemene deler van al die gedragingen is dat de werknemer zich bewust is dan wel behoort te zijn van het onoorbare karakter van zijn handelen.
een relatief kleine misstap na een heel lang dienstverband’ (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 113), kan van een ‘
relatief kleine misstap’ in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gesproken. Ook de stelling van [verweerder] dat hij niet eerder is aangesproken op dergelijk gedrag – hetgeen door [verzoekster] overigens is betwist – dwingt niet tot een ander oordeel. De kantonrechter zal het verzoek van [verweerder] om aan hem de volledige transitievergoeding toe te kennen dan ook afwijzen. Anderzijds laat het zich aanzien dat [verweerder] in de gegeven omstandigheden in zekere zin het slachtoffer is geworden van een foutieve inschatting, die hem weliswaar in ernstige mate kan worden verweten, maar waaraan ook weer niet kan worden verbonden dat het aanvaardbaar zou zijn de ogen gesloten te houden voor de hiervoor in 5.13. genoemde vier omstandigheden. Billijkheidshalve dient [verweerder] , alle omstandigheden in aanmerking genomen, dan ook de helft van de door hem verzochte transitievergoeding – een bedrag van € 15.463,00 bruto – te worden toegekend.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
6.De beslissing
griffierecht € 121,00