De rechtbank stelt vast dat in de besluiten waarbij geheimhouding is opgelegd te lezen is dat de geheimhoudingsplicht met betrekking tot de betreffende stukken wordt opgelegd door het college van burgemeester en wethouders aan de leden van de raad. Met betrekking tot de uitvoering is daarbij bepaald dat de inhoud van de stukken waarop de geheimhouding ziet zich niet leent voor verspreiding en dat daarom één kopie van de stukken per fractie ter beschikking wordt gesteld.
Nu de geheimhoudingsplicht niet is opgelegd aan individuele, met name genoemde raadsleden en - zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven - feitelijk ook alle fractieleden van de raad beschikken over de stukken, concludeert de rechtbank dat aan alle raadsleden, oftewel aan de raad als geheel, geheimhouding is opgelegd. In de wetsgeschiedenis van artikel 25 van de Gemeentewet is te lezen dat de wetgever heeft beoogd een onderscheid te maken tussen het opleggen van geheimhouding door het college van burgemeester en wethouders aan de raad als geheel en de oplegging aan een enkel raadslid. Alleen in het laatste geval hoeft de verplichting tot geheimhouding niet bekrachtigd te worden door de raad. De rechtbank verwijst hiertoe naar de volgende passage uit de Memorie van Toelichting bij de Gemeentewet (Kamerstukken II, 1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 83):
“Een voorlopige geheimhoudingsplicht kan worden opgelegd door het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester, of een commissie. Gelet op de positie van de raad als hoogste bestuursorgaan dient de raad zelf te beslissen omtrent het voortduren van de verplichting tot geheimhouding ten aanzien van aan hem overgelegde stukken. In het derde lid en in de artikelen 55, derde lid, en 95, derde lid, is hierin voorzien. Het komt echter ook wel voor dat een enkel raadslid behoefte heeft aan inlichtingen van vertrouwelijke aard. Ook ten aanzien van de op deze wijze aan een enkel raadslid verstrekte informatie kan op grond van de voorgestelde bepaling een geheimhoudingsplicht worden opgelegd. Uiteraard kan er van bekrachtiging door de raad in een dergelijk geval geen sprake zijn. De wijze waarop een geheimhoudingsplicht die aan een enkel raadslid is opgelegd kan worden opgeheven, is geregeld in het vierde lid van de voorgestelde bepaling. In de eerste plaats is het orgaan dat de geheimhoudingsplicht heeft opgelegd, zelf bevoegd deze weer op te heffen. Indien de zaak waaromtrent geheimhouding aan een enkel raadslid is opgelegd aan de raad wordt voorgelegd bij voorbeeld door het betrokken raadslid in een besloten raadsvergadering - dient de raad omtrent de geheimhouding te beslissen.”
Verder is agendering van de stukken waarop de geheimhouding ziet voor een raadsvergadering, anders dan verweerder betoogt, geen vereiste om te kunnen concluderen dat geheimhouding is opgelegd aan de raad als geheel.