Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1-6
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 21 november 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2019 en de daarin genoemde comparitie-aantekeningen van mr. Dingemans.
2.De feiten
3.Het geschil
I. voor recht verklaart dat de bevoegdheid tot invordering van de IB aanslagen is verjaard, althans dat de bevoegdheid tot verrekening van deze aanslagen is verjaard, althans dat deze aanslagen zijn verjaard, althans dat de Ontvanger zijn rechten heeft verwerkt;
4.De beoordeling
Ingevolge het overgangsrecht van artikel III, eerste lid, van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is ten aanzien van aanslagen die zijn vastgesteld of ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing gebleven het recht zoals dat gold voor dat tijdstip. Echter, later is in artikel XXIII van de Wet van 23 december 2010 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011, Stb. 2010, 873) welke wet in werking is getreden op 1 januari 2011, bepaald dat voornoemd artikel III, eerste lid, met ingang van 1 januari 2011 niet langer van toepassing is op artikel 27 van de Iw en op afdeling 4.4.3. Awb, voor zover het betreft de invordering van rijksbelastingen. Daarom stelt de Ontvanger in dit geval terecht dat afdeling 4.4.3 Awb over verjaring geldt voor IB aanslagen, ongeacht of deze vóór 1 juli 2009 zijn opgelegd.
922,00(2,0 punten × tarief € 461,00)