Op 19 juni 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de wrakingskamer zelf. Het verzoek was ingediend op 23 mei 2019 en betrof een kantonrechter die een zaak van de verzoeker tegen het Openbaar Ministerie behandelde. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2019 hebben zowel de verzoeker als de gewraakte kantonrechter hun standpunten toegelicht. Na de behandeling heeft de wrakingskamer besloten om op 28 juni 2019 uitspraak te doen, maar de verzoeker diende op 17 juni 2019 een nieuw wrakingsverzoek in tegen de wrakingskamer zelf.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker voerde aan dat er sprake was van partijdigheid van de leden van de wrakingskamer, maar de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden niet voldoende gemotiveerd waren. De verzoeker had geen zwaarwegende redenen aangedragen die objectief gerechtvaardigd zouden zijn voor de vrees dat de wrakingskamer niet onpartijdig zou zijn.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het verzoek zonder mondelinge behandeling is afgedaan. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.