6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het plan opgevat om in de nacht van 28 september 2018 een woning te overvallen. De spullen die verdachte en zijn medeverdachten bij zich droegen, onder meer een of meerdere wapens, duct-tape en tie-wraps, wijzen erop dat zij er niet voor schuwden om bij de uitvoering van dat misdrijf geweld te gebruiken. Het is de toevallige komst van aangever [slachtoffer] geweest die ervoor heeft gezorgd dat het plan is gewijzigd. Verdachte en zijn medeverdachten hebben hem overvallen en zich daarmee schuldig gemaakt aan afpersing op de openbare weg, waarbij hem goederen op gewelddadige wijze afhandig zijn gemaakt. Daarbij heeft tenminste een van de daders het slachtoffer een wapen getoond en doorgeladen. Daarnaast is het slachtoffer in zijn gezicht geslagen. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de bewoners van de woning waarop de overval was gemunt, de maatschappij in het algemeen, maar in het bijzonder op dat van het slachtoffer. De algemene ervaring leert dat zowel slachtoffers als getuigen van dergelijke feiten hiervan nog lange tijd psychische hinder kunnen ondervinden. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
- het over verdachte (in een andere strafzaak) uitgebrachte Pro Justitia rapport gedateerd 3 maart 2019, opgesteld door D. Matser, psychiater. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Ondergetekende concludeert dat bij betrokkene sprake is van zwakbegaafdheid en van een norm-overschrijdend gedragsstoornis.
Betrokkene kan, vanuit zijn zwakbegaafdheid, in zijn algemeenheid minder goed oorzaak-gevolg relaties leggen en vooruitdenken. Vanuit zijn norm-overschrijdend gedragsstoornis is hij verminderd geneigd zich aan regels en conventies te houden en neemt hij een egocentrisch perspectief in waarbij hij gericht lijkt te zijn op met name doelen op de korte termijn (het bereiken van iets positiefs of het vermijden van iets negatiefs), veelal ten koste gaand van de doelen op langere termijn. Onderzoeker adviseert om de ten laste gelegde feiten hem in verminderde mate toe te rekenen.
Ondergetekende concludeert dat sprake is van een cognitieve beperking en een sociaal-emotionele achterstand (van ongeveer 5 jaar) en vanuit zijn persoonlijkheid is er dus geen reden om hem als meerderjarige te berechten.
Er is sprake van psychopathologie en ernstig disfunctioneren. De ernst van het ten laste gelegde wordt als ernstig ingeschat en het recidiverisico is sterk verhoogd. De ontwikkelingsmogelijkheden worden als beperkt ingeschat waarbij het eigen netwerk nauwelijks helpend is in het bereiken van doelen hierbij, hetgeen impliceert dat hij vooralsnog afhankelijk is van extern (professioneel) toezicht. In het verleden is gebleken dat het functioneren binnen een gesloten setting niet voorspellend is voor zijn functioneren in de vrije maatschappij. Hierbij zal hij begeleid moeten worden op instructieniveau en zal er een duidelijke dagstructuur voor hem moeten zijn waarbinnen hij zich kan bewegen. Dit zal binnen een juridisch (stevig) gedwongen kader moeten plaatsvinden.
Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding
van de risicofactoren van betrokkene wordt gezien dat er op een breed front nog veel geleerd moet worden. De leerbaarheid lijkt echter beperkt te zijn. In de gesprekken kan
niet worden gekomen tot beschouwingen, belevingen of analyses. Betrokkene lijkt hierbij
niet leerbaar op inzicht-niveau, maar zal middels structuur, instructie én toezicht in
hel gareel gehouden moeten worden. Het advies voor het behandelkader vanuit onderzoeker is om een begrenzende structuur en daginvulling vorm te geven binnen de kaders van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. Mocht betrokkene zich niet kunnen houden aan de voorwaarden, lijkt een omzetting naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onafwendbaar waarbij plaatsing binnen een VIC-LVG of binnen Hoeve Bosschoord door onderzoeker als
meest passend wordt beschouwd.
- het over verdachte (in een andere strafzaak) uitgebrachte Pro Justitia rapport gedateerd 6 maart 2019 en de op deze zaak gerichte aanvulling daarop gedateerd 13 mei 2019, beide opgesteld door A.J. van de Linde, gz-psycholoog. Deze rapporten houden onder meer in:
Ondergetekende concludeert dat bij betrokkene sprake is van een cognitieve beperking (intelligentie op een grensvlak van zwakbegaafdheid en lichte verstandelijke beperking; IQ van 71) en een sociaal emotionele ontwikkelingsachterstand in combinatie met een norm-overschrijdend gedragsstoornis. Deze ontwikkelingsbeperking en stoornis waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig.
Volgens ondergetekende kan worden vastgesteld dat betrokkene een jongen is die vanwege zijn cognitieve en sociaal emotionele ontwikkelingsachterstand en vanwege de norm-overschrijdend gedragsstoornis die bij hem is vastgesteld op alle levensgebieden beperkt is in het sturing geven aan zijn eigen gedrag. Bij het ten laste gelegde gaat het om een in groepsverband gepleegd gewelddadig delict waarbij het aannemelijk is dat de beperkingen van betrokkene een rol hebben gespeeld. Indien bewezen geacht wordt geadviseerd betrokkene het ten laste gelegde daarom in verminderde mate toe te rekenen.
Gezien de aard van de problematiek en gezien de jonge leeftijd van betrokkene wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Bij betrokkene zijn meerdere risicofactoren die onder andere samenhangen met het gegeven dat hij zich eerder heeft onttrokken aan toezicht en interventies en dat er eerder delinquent gedrag is geweest, ook zijn er risico's in de vorm van problemen met het hanteren van boosheid, beperkingen in de copingvaardigheden en een gebrek aan empathie. Verder is er bij hem sprake geweest van geringe schoolprestaties en ook dit vormt een risicofactor. Een risicofactor is ook de beïnvloedbaarheid van betrokkene waarbij hij geneigd kan zijn mee te gaan in negatief gedrag van anderen.
Geadviseerd wordt de interventies ter beperking van het recidivegevaar en ter bevordering
van een positieve ontwikkeling van betrokkene te laten plaatsvinden binnen het juridisch ka
der van een voorwaardelijke PIJ maatregel die, wanneer betrokkene zich niet aan de voor
waarden houdt, kan worden omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank kan zich verenigen met de adviezen en conclusies van deze deskundigen in die zin dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een norm-overschrijdend gedragsstoornis, dat deze condities aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde, dat dit de gedragskeuzes of gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde en dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate dient te worden toegerekend. Daarbij overweegt de rechtbank ten aanzien van de rapportage van de psychiater nog het volgende. Uit de rapportage blijkt dat deze is opgemaakt naar aanleiding van andere strafbare feiten dan het onderhavige bewezen verklaarde feit, namelijk mishandeling en bedreiging. Desondanks neemt de rechtbank de conclusies over, aangezien het een recent rapport is en evident is dat de problematiek die in deze rapportage is geconstateerd, gezien de aard daarvan, ook thans nog aanwezig is bij verdachte. De rechtbank maakt bovenstaande conclusies dan ook tot de hare.
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 15 maart 2019, opgesteld
door M. Haltman, werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer in:
Betrokkene behoort tot de Top 400 aanpak. Tot op heden hebben de ingezette trajecten niet het gewenste resultaat gehad. Het lukte vanwege de wantrouwende en ongemotiveerde houding van betrokkene niet om te werken aan gedragsverandering. Ook zijn leerachterstand en de daaruit vloeiende gedragsproblematiek belemmert een positief verloop van zijn ontwikkeling. Het gedrag van betrokkene is zeer wisselend, wantrouwend en agressief te noemen.
Kijkend naar de delictgeschiedenis, de praktische leefgebieden en de problematiek van betrokkene is de kans op recidive en het risico op letselschade hoog.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en betrokkene te veroordelen tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, deelname aan een daginvulling in de vorm van een leer- en werktraject, het verlenen van medewerking aan schuldhulpverlening en het vergroten van een positief ondersteunend netwerk.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om, met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, het jeugdstrafrecht toe te passen, hoewel verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van 18 jaar had bereikt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een ontwikkelingsachterstand op sociaal emotioneel niveau. Daarbij heeft de psychiater geconcludeerd dat die achterstand ongeveer 5 jaar betreft. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de deskundigen, alsook de officier van justitie en de raadsman het op dit punt met elkaar eens zijn.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt allereerst vast dat het gepleegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Verder is de rechtbank op grond van voormelde rapportages van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen bestond en daarnaast dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Hierbij betrekt de rechtbank dat de kans op herhaling hoog wordt geschat en verdachte er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat een PIJ-maatregel moet worden opgelegd. De rechtbank zal die PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm voor de duur van twee jaar opleggen en daaraan verbinden de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank acht - anders dan de raadsman - een voorwaardelijke jeugddetentie in dit geval niet passend. Uit bovengenoemd reclasseringsadvies blijkt dat begeleiding en ambulante behandelingen van verdachte in het verleden niet hebben bijdragen aan gedragsverandering, dit vanwege de wantrouwende, agressieve en ongemotiveerde houding van verdachte. Daarbij komt dat uit het psychologisch rapport blijkt dat verdachte zich eerder aan toezicht en interventies heeft onttrokken. Gelet daarop en de noodzaak van behandeling van verdachte acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel als forse(re) stok achter de deur op zijn plaats, opdat verdachte wordt gemotiveerd zich aan de voorwaarden te houden en daarnaast hem ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu zonder behandeling van verdachte er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij opnieuw een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zal de rechtbank op de voet van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.