In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 19 juni 2019, hebben partijen, een man en een vrouw, na het verbreken van hun relatie en de verkoop van de echtelijke woning, ieder een ander adres gekozen. In het kader van de echtscheidingsprocedure hebben zij verzocht om het huurrecht van de woning waar zij momenteel wonen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat geen van beide woningen als de echtelijke woning kan worden aangemerkt volgens artikel 7:266 van het Burgerlijk Wetboek. De man en vrouw zijn gehuwd geweest en hebben samen kinderen. Tijdens de procedure is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de echtscheiding en de bijbehorende regelingen, die zijn vastgelegd in een convenant en een ouderschapsplan. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het convenant met het ouderschapsplan als onderdeel van de beschikking opgenomen. Tevens is het verzoek van de man om huurrecht van de woning afgewezen, omdat de woningen niet als echtelijke woning kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft ook het verzoek om een onderhoudsbijdrage voor de kinderen afgewezen, omdat de wettelijke basis voor een bijdrage voor jongmeerderjarigen ontbreekt. De rechtbank heeft de eerdere verzoeken van partijen ingetrokken, waardoor daarop niet meer behoeft te worden beslist.