ECLI:NL:RBNHO:2019:510

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
15.009529.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer terwijl verdachte weet dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeert

Op 24 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel binnendringen van het lichaam van een slachtoffer, terwijl hij wist dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op of omstreeks 16/17 mei 2016 in Ursem, waar de verdachte en het slachtoffer elkaar ontmoetten in café Halfweg. Het slachtoffer, dat onder invloed van alcohol en mogelijk drugs verkeerde, werd door de verdachte naar zijn woning meegenomen. Tijdens de rechtszitting op 10 januari 2019 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die vroeg om bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging pleitte voor vrijspraak, met de stelling dat er sprake was van een alternatieve situatie waarin beide partijen consensueel handelden.

De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en forensisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, en werd de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.009529.18 (P)
Uitspraakdatum: 24 januari 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 januari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de toelichting hierop door mr. A. Koopsen.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16/17 mei 2016 te Ursem, gemeente Koggenland, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (te weten: in een sluimering en/of roes en/of diepe slaap al dan niet veroorzaakt door het gebruik van drugs en/of een of meerdere (andere) middel(en) en/of alcohol), een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten: het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of het gemeenschap hebben met die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in die zin dat verdachte met de aangeefster handelingen heeft gepleegd, die onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster, terwijl hij wist dat aangeefster gedrogeerd was en aldus verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Door de raadsman is naar voren gebracht dat niet uitgesloten kan worden dat verdachte en aangeefster, terwijl zij verkeerden onder invloed van alcoholische drank, naar de woning van verdachte zijn gegaan, aldaar op de bank in de garage in slaap zijn gevallen en – nadat zij wakker werden – seks met elkaar hebben gehad , waarvan zij vervolgens spijt kregen. De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte niet meer weet wat er in de garage is gebeurd maar dat dat niet zegt dat het door de raadsman geschetste alternatieve scenario niet zou kunnen kloppen.
Ter ondersteuning van het door hem geschetste alternatieve scenario wijst de raadsman op het appverkeer tussen de aangeefster en verdachte weergegeven op bladzijde 264 en 265 van het proces-verbaal. In deze berichten heeft aangeefster zich onder meer geëxcuseerd voor haar rare gedrag. Verder heeft zij geschreven dat zij hoopt dat de rest tussen haar en verdachte kan blijven en dat zij het nooit had gedaan als ze niets op had gehad.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Seksuele gemeenschap
Gelet op de bevindingen in het NFI rapport van 9 januari 2018 inzake de match tussen het DNA-profiel van verdachte en het DNA-mengprofiel van het sperma/celmateriaal uit de drie diep vaginale bemonsteringen, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van seksueel binnendringen door verdachte bij aangeefster.
Verminderd bewustzijn en wetenschap daarvan:
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of aangeefster ten tijde van het seksueel binnendringen in verminderd bewustzijn verkeerde en verdachte daarvan wetenschap had. Blijkens de wetsgeschiedenis behorende bij artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht gaat het daarbij om situaties tussen waakzaamheid en het geheel van de wereld zijn, waarbij niet kan worden verwacht dat weerstand kan worden geboden aan seksuele verlangens van een ander, bijvoorbeeld door een roes als gevolg van alcoholgebruik.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht. Die verklaring is consistent en wordt immers op essentiële onderdelen gesteund door de andere bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat aangeefster in elk geval alcohol gedronken had en mogelijk verkeerde onder invloed van drugs. Zij voelde zich niet goed, was te slap om bepaalde handelingen te verrichten en kon zich dingen niet meer goed herinneren. Later kwamen die herinneringen in flarden terug. Verdachte heeft tegen aangeefster gezegd dat zij ‘helemaal out’ was en gezegd dat er iemand iets in haar drankje zou hebben gedaan. De rechtbank oordeelt dan ook dat aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat verdachte hiervan wist. Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet wat er in zijn garage heeft plaatsgevonden, wordt dat weerlegd door de verklaring van aangeefster – die de rechtbank dus volgt – en de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Alternatief scenario:
De verklaring van aangeefster laat naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor het door de raadsman van verdachte gesuggereerde scenario dat aangeefster, onder invloed van alcohol, vrijwillig seks heeft gehad met verdachte en daarna spijt hiervan heeft gekregen.
Het door de raadsman genoemde WhatsAppbericht dat aangeefster op 17 mei 2016 om 10.12 uur aan verdachte heeft gestuurd (
“En ik hoop dat de rest tussen ons kan blijven”) moet worden bezien in de context van het gesprek en de gebeurtenissen die hadden plaatsgevonden in samenhang met het tijdstip waarop aangeefster dit specifieke bericht aan verdachte heeft verzonden. Aangeefster heeft het bericht immers verstuurd op een moment dat blijkens haar verklaringen bij haar nog niet de herinneringen met betrekking tot de seksuele gedragingen waren teruggekomen. Ook uit het verdere berichtenverkeer met verdachte van die dag blijkt dat zij op dat moment nog geen herinneringen heeft aan wat er die nacht is gebeurd. Zo schrijft zij op 17 mei 2016 om 8:03 uur aan verdachte:
“ik wil graag weten wat er gebeurd is vannacht ik weet bijna niets meer”, bedankt zij hem om 10:12 uur dat hij zich over haar heeft ontfermd en bericht zij om 11:24 uur nogmaals
“complete blackout”. Pas om 18:43 uur die dag schrijft zij:
“ik herinner mij weer een aantal dingen”.
Dat de herinneringen aan seksuele gedragingen pas na het versturen van het bericht op 17 mei 2016 om 10.12 uur terug zijn gekomen, wordt ondersteund door de verklaring van haar man – getuige [getuige 1] – die heeft verklaard dat hij in de nacht na het incident (de rechtbank begrijpt van 17 mei 2016 op 18 mei 2016) door aangeefster op de hoogte is gesteld van het feit dat mogelijk sprake was geweest van seksuele handelingen door verdachte. Ook uit het berichtenverkeer tussen aangeefster en haar vriendin [betrokkene] op 17 mei 2016 tussen 06.39 uur en 09.49 uur blijkt dat aangeefster zich op dat moment nog niets herinnert. Zo schrijft zij om 7:59 uur:
“Ik weet helemaal niks meer”. Nadat zij verdachte telefonisch heeft gesproken, bericht zij om 9:46 uur aan [betrokkene]:
“Is niks gebeurd”.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het bericht
“ik hoop dat de rest tussen ons kan blijven”niet het door de raadsman geschetste alternatieve scenario ondersteunt en dat dit alternatieve scenario ook overigens niet past binnen de bewijsmiddelen, zodat dit wordt verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij omstreeks 16/17 mei 2016 te Ursem, gemeente Koggenland, met [slachtoffer] (geboren op 6 september 1987), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde (te weten: in een sluimering en/of roes al dan niet veroorzaakt door het gebruik van drugs en/of alcohol), handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten: het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en het gemeenschap hebben met die [slachtoffer].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met het strafblad van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien het feit wettig en overtuigend bewezen wordt geacht, wil verdachte ook zelf weten hoe het zo ver heeft kunnen komen. Daarom kan hij zich in dat geval vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het over hem opgemaakte reclasseringsrapport is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster seksueel misbruikt terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Vanaf café Halfweg in Ursem heeft hij aangeefster in een taxi meegenomen naar zijn huis, waar hij onder meer seksueel bij haar is binnengedrongen. Hij heeft schaamteloos misbruik gemaakt van de omstandigheid dat aangeefster niet bij machte was zich te verweren of te protesteren. Aangenomen moet worden dat verdachte zich bij het verrichten van de gedragingen uitsluitend heeft laten leiden door zijn wens tot bevrediging van seksuele verlangens. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen willen nemen. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige lichamelijke een psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, zoals ook blijkt uit de door mr. Koopsen op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Een vrijheidsbenemende straf van langere duur is de enige passende sanctie bij een zodanig ernstig delict.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict als het onderhavige strafbare feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 4 juli 2018 van [vertegenwoordiger van de stichting] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland. Uit dit rapport volgt dat verdachte samen met zijn ex-partner een bedrijf runt en dat de leefomstandigheden stabiel zijn.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak het in artikel 6 lid 1 EVRM gewaarborgde recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. De verdachte is op 15 november 2016 als verdachte aangehouden, voorgeleid en opgehouden voor verhoor en het vonnis in de onderhavige zaak wordt op 24 januari 2019 uitgesproken. Hieruit volgt dat de redelijke termijn van twee jaren met ruim twee maanden is overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van achttien maanden moet worden opgelegd. In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf zal een proeftijd worden verbonden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de persoon van verdachte en de inhoud van de reclasseringsrapportage ziet de rechtbank geen aanleiding bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een jas, een shirt, een string, een BH en maandverband dienen te worden teruggegeven aan aangeefster.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.420,67 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen. De materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 255,65, zijnde het eigen risico zorgverzekering dat benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft betaald. De overige materiële schade ziet op betaald eigen risico van vóór de datum van het bewezenverklaarde en dient te worden afgewezen, aldus de officier van justitie.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman geen opmerkingen bij de materiële schade en stelt hij zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de gevorderde immateriële schade nu vaststelling van deze schade niet eenvoudig is en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 255,65 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het betreft de post eigen risico zorgverzekering, voor zover het betaalde eigen risico in verband staat met het gepleegde strafbare feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank is van oordeel dat de overig gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde.
In zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het seksueel binnendringen van iemand met verminderd bewustzijn] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.255,65 (vijfduizend tweehonderdvijfenvijftig euro en vijfenzestig cent), bestaande uit € 255,65 als vergoeding voor de materiële schade en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.255,65 (vijfduizend tweehonderdvijfenvijftig euro en vijfenzestig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
61 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan aangeefster van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen, te weten: een jas, een shirt, een string, een BH en maandverband.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2019.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Andere geschriften zijn (telkens) gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Verklaringen verdachte
De verklaring die verdachte op de terechtzitting van. 10 januari 2019 heeft afgelegd, inhoudende :
Ik was op 16 mei 2016 op de kermis in Ursem. [slachtoffer] is met mij mee naar huis gegaan. Ze zei dat ze zich duizelig voelde. Ik voelde mij niet echt dronken. Wij hebben bij mij thuis nog even gezeten in de garage. Ik heb haar daarna achterop de fiets richting haar huis gebracht.
Een proces-verbaal van verhoor van 15 november 2016 (doorgenummerde blz. 196 tot en met 198):, inhoudende als (eerste) verklaring van verdachte:
Ik ben op 16 mei 2016 in café Halfweg in Ursem geweest. Ik kwam op een gegeven moment een jongen tegen die zei: "ik heb wat lekkers voor je". Hij liet mij een buisje zien met ik weet niet wat voor troep er in zat. Ik stond op een gegeven moment bij een tafeltje en toen kwam dat grietje naar mij toe. Ze zei op een gegeven moment: "ik ben niet zo lekker
".Er stond een taxi voor de deur. Ze zei: "ik moet die kant op, kan ik meerijden". Ik zei: "Dat is goed, stap maar in". We zijn naar mijn huis gegaan
.Ik had het vermoeden dat die ene jongen wat in haar drinken had gedaan. We hebben in mijn woning wat gedronken en we hebben met elkaar over dingen gehad.
Verklaring aangeefster [slachtoffer]
Een proces-verbaal van aangifte van 31 mei 2016 (doorgenummerde blz. 16 tot en met 29), inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van vermoedelijk verkrachting. Ik zeg vermoedelijk omdat ik er niet helemaal bij was. Ik wil aangifte doen tegen [verdachte]. Vanaf 16 mei 2016 te 22.00 uur weet ik helemaal niets meer. Ik heb rond 22.00 uur nog een laatste bericht naar mijn man verstuurd. Om 22.00 uur was ik nog in café Halfweg in Ursem en ik ben bijgekomen op zijn adres aan de [adres]. Ik weet dat ik mij niet lekker begon te voelen toen ik met [getuige 2] in gesprek was. Ik begon mij duizelig te voelen. Ik ben toen naar de WC gelopen. Ik zat op de WC en ik begon steeds beroerder te worden. Ik heb toen geprobeerd om mijn man een app te sturen. Ik stuurde het bericht: "hordes meisjes grist Isepp" en daarna "veelel drugs".
Het eerstvolgende moment wat ik weet is dat ik bij bewustzijn kwam in de garage van [verdachte]. En dan komen er wat flarden.
Ik weet dat ik in een tuinstoel zat in de garage. In mijn herinnering zat hij voor mij. In mijn herinnering was mijn broek naar beneden en deed het zeer. Mijn broek zat helemaal naar beneden getrokken. Ik weet dat ik een keer mijn broek heb geprobeerd omhoog te trekken. Wat ik mij herinner is dat hij op een stoel zat/lag. Deze herinnering is pas later teruggekomen. Dat was pas nadat de forensisch arts mij allemaal vragen stelde over mijn lichaam. Dat bracht weer herinneringen naar boven. Ik weet dat hij zei: "ik krijg hem niet meer omhoog " of "hij wordt niet meer stijf, want ik ben al een keer klaar gekomen". Dit is ook een herinnering die later is teruggekomen. Wat ik nog wel vanaf het begin weet te herinneren is dat ik steeds mijn broek omhoog probeerde te krijgen maar dit lukte niet omdat ik zo slap was. Hij heeft mij op een gegeven moment geholpen om mijn broek weer aan te trekken.
Ik heb hem gevraagd wat er met mij gebeurd was. Hij zei: "je was helemaal weg, je was helemaal out." Hij zei dat hij het zo erg voor mij vond en dat hij mij had opgevangen. In de woning liepen wij samen maar de WC. Hij zei: "ik breng je wel op de fiets naar huis". We liepen toen naar de garage en toen herkende ik diezelfde salontafel die ik eerder had gezien. Tussen die tafel en de achterdeur lag mijn bril op de grond. We zijn op de fiets door Ursem naar mijn huis gegaan. Aan het begin van mijn straat stond [getuige 3] met een vriend. Ik vertelde tegen [getuige 3] dat ik bij [verdachte] was wakker geworden. [getuige 3] zei tegen [verdachte]: "ik breng [slachtoffer] naar huis". Ik heb [getuige 1] wakker gemaakt. Toen gingen we met z'n drieën bij ons aan de eettafel zitten. Ik had heel veel pijn bij mijn vagina.
Via de WhatsApp heb ik één van mijn beste vriendinnen [betrokkene] gevraagd of zij het het telefoonnummer van [verdachte] had en heeft zij mij zijn nummer gestuurd. Ik belde [verdachte] die dinsdagochtend. Rond de klok van 09.00 uur belde hij terug. Hij vertelde tegen mij dat hij mij had meegenomen naar huis in een taxi. Hij zei dat ik niet meer kon lopen en niet meer op mijn benen kon staan.
U vraagt mij naar mijn drankgebruik die avond. Bij binnenkomst hebben we met z'n vieren een drankje gehaald. Dat was voor mij een witte wijn. Het tweede drankje heb ik zelf gehaald. Ik heb ook een derde drankje, een witte wijn gehad. Ik weet niet of dit voor of net na 16.00 uur was. Ik kan mij herinneren dat ik daarna nog een wijntje voor mezelf heb gehaald. Ik kan mij niet herinneren dat ik daarna nog wat heb gedronken. Ik drink meestal witte wijn of een martini. Na twee wijntjes voel ik het vaak wel in mijn hoofd. Met vier wijntjes heb ik genoeg gehad en ben ik wat aangeschoten.
Het eerste moment wat ik mij weer herinner is dat ik op die tuinstoel lig. Ik zie hem voor mij, [verdachte] dus. Zijn hoofd zat best wel laag. Ik weet dat hij daarna opstond. Volgens mij ben ik toen weer weggevallen. Toen ik het eerste moment bij kwam voelde ik pijn bij mijn vagina. Ik weet alleen dat mijn broek helemaal naar beneden was over mijn schoenen heen getrokken. Ik probeerde wel meteen mijn broek aan te doen maar dat lukte niet.
Toen ik de tweede keer bij kwam zag ik [verdachte] zitten of liggen. Zijn boxer was uit. Heel vaag zie ik zijn piemel nog. Ik weet nog dat hij zijn broek ter hoogte van zijn knieën had.
Toen ik thuis was deed mijn clitoris heel erg pijn en was helemaal opgezwollen. Het gebied van de binnenste schaamlippen was ook helemaal rood en dik en het gebied er omheen was pijnlijk. Als ik ging plassen prikte het heel erg. Mijn onderbuik deed heel erg zeer. De buikpijn hield aan tot ongeveer 25 mei 2016.
Een geschrift, zijnde het berichtenverkeer tussen aangeefster en haar vriendin [betrokkene] (doorgenummerde blz. 111 en 112):
17-05-16, 06:39 - [slachtoffer] : Ben hele delen kwijt.
17-05-16, 07:59 - [slachtoffer] : Heb jij het nummer van [verdachte]?
Hij heeft mij thuis gebracht.
Ik wil hem graag bellen om te vragen hoe en wat. Ik weet helemaal niks meer
17-05-16, 09:45 - [slachtoffer] : Heb hem gesproken.
Hij belde net terug
17-05-16, 09:46 - [slachtoffer] : Ik zei ik weet niet eens meer dat ik met jou ging praten. Hij zegt toen was je al je zelf niet meer.
Hij zegt je kon niet eens lopen.
Ik heb je met de taxi mee genomen.
Is niks gebeurd.
Hij zegt je was helemaal out.
Verklaringen getuigen [getuige 1] en [getuige 3]
Een proces-verbaal van verhoor van 28 juni 2016 (doorgenummerde blz 160 t/m 165), inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 16 mei 2016 kreeg ik omstreeks 22.00 uur een Whatsapp, eerst een cryptisch bericht wat ik niet kon plaatsen en in het tweede bericht stond "veel drugs".
Volgens mij werd ik op 17 mei 2016 omstreeks 00.30 uur wakker gemaakt door [slachtoffer]. Zij vroeg of ik even naar beneden wilde komen omdat er wat gebeurd was. [slachtoffer] zei dat [getuige 3] ook beneden zat. Van [slachtoffer] hoorde ik dat zij door de verdachte mee naar huis was genomen en dat ze daar is wakker geworden in een garage of een bijgebouw van het huis. [slachtoffer] heeft aan hem gevraagd wat er gebeurd was en hij heeft toen aangegeven dat zij gedrogeerd is geweest en dat hij haar in de taxi heeft gezet en heeft meegenomen naar huis.
Toen ik op 17 mei 2016 's avonds thuis kwam hebben [slachtoffer] en ik er weer over gepraat wat er gebeurd was en hoe ze zich voelde. Ik merkte dat zij zich uit het veld geslagen voelde. Die avond zijn we omstreeks 22.00 uur gaan slapen. Vervolgens schoot ze mij aan en zei dat naar beneden moesten om te praten. Ze gaf aan dat ze weer herinneringen kreeg wat er gebeurd was toen ze zojuist wakker werd. Ze kreeg herinneringen over wat er bij de verdachte in de garage gebeurd was. Ze heeft mij verteld wat er gebeurd was. Ik heb van A tot Z alles opgeschreven. Toen hebben we de politie gebeld.
vertelde dat zij wakker werd in de garage bij de verdachte. Dat de verdachte zich ook in die ruimte bevond. Op het moment dat ze wakker werd dat haar broek op haar enkels of knieën zat. Dat ze geprobeerd heeft die omhoog te trekken maar dat dit niet lukte. Dat haar bril van haar hoofd was gevallen en ergens in een hoek lag. Ze had het over een garage met een aantal stoelen en een tafel. Hij heeft haar geholpen om haar broek omhoog te krijgen. Ze had aan hem gevraagd wat er gebeurd was. Hij gaf toen aan dat zij gedrogeerd was geweest en dat hij haar in een taxi heeft gezet en mee naar huis heeft genomen. Ze is naar de WC geweest. Op dat moment heeft ze aangegeven dat ze naar huis wilde. Hij bood haar aan om haar naar huis te brengen op de fiets. In de nacht van woensdag op donderdag vertelde [slachtoffer] mij over nog een herinnering die was teruggekomen. [slachtoffer] vertelde dat ze eerder ook al bijkwam en dat de verdachte toen voor haar zat op zijn knieën. Ze gaf aan dat hij zei dat hij hem niet meer stijf kreeg.
Als ik het over de verdachte heb, dan spreek ik over [verdachte].
Een geschrift, zijnde screenshots van de telefoon van getuige [getuige 1] met daarop het volgende WhatsAppverkeer op 16 mei 2016 afkomstig van aangeefster (doorgenummerde blz. 38 tot en met 42):
17.01
uur: Jij hebt straks een dronken vrouw
20.11 uur: Dronken aan het worden
20.13 uur: Ik zie zo dubbel
21.14 uur: ga iemand koppelen
22.00 uur: Hordes meisjes grist Iselpp kees
22.03 uur: Veeleel drugs
Een proces-verbaal van verhoor van 28 juni 2016 (doorgenummerde blz. 167 en 168), inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3]:
Ik ken [slachtoffer] van [getuige 1]. We waren tijdens de kermis op 16 mei 2016 bij café Halfweg. [slachtoffer] was daar ook en [getuige 1] ook. Volgens mij is [getuige 1] in de middag naar huis gegaan en ik weet dat zij er nog was. Ik heb haar nog gezien en ik heb haar nog gesproken. Ik heb haar nog gezien met een jongen. Zij stond best wel innig met die jongen. Ik heb zelfs toen nog een opmerking gemaakt naar haar toe: "pas je op, je bent wel met [getuige 1]". Die jongen zei “wat dan”. [slachtoffer] reageerde volgens mij niet.
Ik was die nacht rond 02.00 uur thuis. Vlak bij mijn huis heb ik nog een tijdje staan praten met een jongen. Toen ik daar stond te praten zag ik [slachtoffer] achterop de fiets met diezelfde jongen waarmee zij innig stond bij café Halfweg. [slachtoffer] zei tegen mij dat ze gedrogeerd was en dat die jongen haar had opgevangen. Er is toen veel gezegd door die jongen als: "als ik er ooit achter kom wie dit gedaan heeft, dan is hij voor mij", dat soort uitspraken.
Sporenonderzoek
Een proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant] van 20 juli 2016 (doorgenummerde blz. 129):
Door de forensisch arts [deskundige] is een forensisch medisch onderzoek verricht bij de aangeefster [slachtoffer]. Het slachtoffer werd bemonsterd middels een onderzoekset Zedendelicten. Er werden onder meer tien bemonsteringen genomen in en om de genitaliën (SIN ZAAC5321NL).
Een geschrift, zijnde het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 augustus 2017 (doorgenummerde blz. 217 en 218):
Uit de resultaten van het onderzoek naar sperma en het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat de drie diep vaginale bemonsteringen ZAAC5321NL#01 tot en met #03
naast celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] zelf, elk sperma bevatten dat afkomstig kan zijn van één en dezelfde onbekende man.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant M.P.M. Klijn van 16 november 2017 (doorgenummerde blz. 243):
Op 16 november 2017 is door mij op de voorgeschreven wijze en met de voorgeschreven hulpmiddelen wangslijmvlies afgenomen van betrokkene [verdachte], geboren op [geboortedatum 1].
Een geschrift, zijnde het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 9 januari 2018 (doorgenummerde blz. 251 tot en met 253):
Voor het berekenen van de ordegrootte van de bewijskracht (zie ook het kader 'Bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek') van de match tussen het DNA-profiel
van [verdachte] RABQ0700NL en het DNA-mengprofiel van het sperma/celmateriaal in de bemonsteringen ZAAC5321NL#01 tot en met #03 zijn de volgende aannames gedaan:
1. de bemonsteringen ZAAC5321NL#01 tot en met #03 bevatten celmateriaal van twee personen;
2. het slachtoffer [slachtoffer] is donor van een deel van het celmateriaal in de bemonsteringen ZAAC5321NL#01 tot en met #03 (zie het deskundigenrapport van aanvraag 002 in deze zaak);
3. de personen in deze bemonstering zijn onderling niet verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese 1:
De bemonsteringen bevatten celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] en sperma van de verdachte [verdachte].
hypothese 2:
De bemonsteringen bevatten celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] en sperma van een willekeurige onbekende man.
De verkregen DNA-mengprofielen van het DNA in de bemonsteringen ZAAC5321NL#01 tot en met #03 zijn meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker onder hypothese 1 dan onder
hypothese 2.