ECLI:NL:RBNHO:2019:4832

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
7639103 \ KG EXPL 19-46
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruimingskosten na gerechtelijke ontruiming van een woning

In deze zaak heeft Muurvast Beheer & Beleggingsmaatschappij B.V. (hierna: Muurvast) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde die thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats is. Muurvast vordert betaling van ontruimingskosten na een gerechtelijke ontruiming van een woning die eerder in eigendom was van de gedaagde. De gedaagde heeft de woning niet ontruimd na een bevel daartoe en heeft een tegenvordering ingediend, waarin zij stelt dat Muurvast geen eigenaar is geworden van de woning en dat de ontruiming onrechtmatig was. De kantonrechter heeft op 29 mei 2019 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat Muurvast voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij eigenaar is van de woning, en dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de woning niet op te leveren. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de ontruimingskosten, die in totaal € 4.925,63 bedragen, en heeft de tegenvordering van de gedaagde afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7639103 \ KG EXPL 19-46 KB
Uitspraakdatum: 29 mei 2019
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap
Muurvast Beheer & Beleggingsmaatschappij B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: Muurvast
gemachtigde: mr. O.J. Boeder, gerechtsdeurwaarder
tegen
[gedaagde],
voorheen wonende te [woonplaats], thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten, maar kantoorhoudende te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
die procedeert in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Muurvast heeft [gedaagde] op 4 april 2019 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2019. Op deze zitting heeft [gedaagde] een tegenvordering ingediend. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben Muurvast en [gedaagde] nog stukken toegezonden. Muurvast heeft ter zitting ook nog een stuk overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Aan Muurvast is volgens een proces-verbaal van veiling van 21 november 2018 gegund, verkocht en geleverd de onroerende zaak, plaatselijk bekend [woning] (hierna: de woning). Voordien was de woning in eigendom van en bewoond door [gedaagde].
2.2.
Uit een uittreksel van het Kadaster van 19 mei 2019 blijkt onder andere het volgende:
Eigendomsinformatie
Algemeen
Kadastrale aanduiding: [nummer]
Locatie: [woning]
(…)
Omschrijving Wonen
Erf-Tuin
Koopsom € 182.000,00 Koopjaar 2019
(…)
Rechten
Eigendom (recht van)
Afkomstig uit stuk Hyp4 74770/34 Ingeschreven op 03-01-2019 om 10:46
Openbare verkoop (onvrijwillig)
Naam gerechtigde Muurvast Beheer & Beleggingsmaatschappij B.V.m (…)”.
2.3.
Bij exploot van 13 februari 2019 is [gedaagde] bevolen om binnen drie dagen de woning te ontruimen. Aan dat bevel heeft zij niet voldaan.
2.4.
Op 21 februari 2019 is een proces-verbaal opgemaakt ter zake van ontruiming van de woning.
2.5.
Op 25 april 2019 is een proces-verbaal opgesteld, tevens een bevelschrift, als bedoeld in artikel 485 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dat onder meer inhoudt:
“ - maakt de volgende definitieve staat van verdeling op:
Te verdelen bedrag: € 74.792,75;
- aan NSI Kantoren komt een bedrag van € 2.860,36;
- aan [gedaagde] komt vervolgens het restant toe; (…)
- beveelt de houder van de netto-opbrengst van de verkoop van het registergoed, zijnde Krans Notarissen te Haarlem, aan genoemde schuldeiser uit te betalen hetgeen haar volgens de in dit proces-verbaal vermelde staat van verdeling toekomt (…)”.
2.6.
Bij exploot van 29 april 2019 heeft Muurvast conservatoir beslag gelegd onder mr. Th.M. Bos, notaris, op alle vorderingen (gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn) die de derde onder zich heeft of zal verkrijgen van [gedaagde].

3.De vordering

3.1.
Muurvast vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.023,58 en tot betaling van proceskosten. Muurvast heeft in een
“tweede akte eisende partij”haar eis vermeerderd, in die zin dat zij ook voorwaardelijk een bedrag van € 826,00 vordert aan kosten voor de vernietiging van opgeslagen zaken van [gedaagde], voor het geval [gedaagde] de opgeslagen zaken niet vóór 22 mei 2019 heeft opgehaald of op haar eigen naam een overeenkomst tot bewaring heeft gesloten.
3.2.
Muurvast legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] door niet te voldoen aan het bevel tot ontruiming onrechtmatig heeft gehandeld jegens Muurvast en aansprakelijk is voor de daardoor ontstane financiële schade, bestaande uit de kosten van de gerechtelijke ontruiming en de kosten van transport en opslag van roerende zaken.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat Muurvast geen eigenaar is geworden van de woning, zodat de ontruiming onrechtmatig is geweest en er geen grond is om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van die ontruiming. [gedaagde] heeft erop gewezen dat er volgens de gegevens van het Kadaster en een bij de zaak betrokken notaris voor de woning twee hypotheekhouders zijn en er dus sprake is van een gemeenschap en deelgenoten in de zin van artikel 3:166 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Gelet daarop is volgens [gedaagde] voor executie toestemming van beide deelgenoten nodig, maar is daarvan niet gebleken, zodat de woning niet rechtsgeldig kan zijn overgedragen aan Muurvast. Verder voert [gedaagde] aan dat er bij de executie en de veiling van de woning meerdere procedurefouten zijn gemaakt en dat ook daarom geen sprake kan zijn van een geldig eigendomsrecht van Muurvast. [gedaagde] concludeert dat Muurvast niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens misbruik van (proces)recht.
4.2.
Als tegenvordering eist [gedaagde] de woning en roerende zaken op. Ook vordert zij dat de kantonrechter Muurvast gebiedt [gedaagde] de toegang tot haar woning te verschaffen en de sleutels van alle deuren aan [gedaagde] beschikbaar te stellen. Daarbij vordert [gedaagde] tevens Muurvast te gebieden de roerende zaken uit de opslag terug te brengen naar haar woning. Muurvast betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van de kosten van ontruiming van de woning.
5.2.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als Muurvast daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat blijkens het hiervoor genoemde proces-verbaal van 25 april 2019 in het kader van de verkoop van de woning op korte termijn een restantbedrag zal worden uitgekeerd aan [gedaagde] en Muurvast zich daarop wil (kunnen) verhalen, en omdat de kosten voor Muurvast van bewaring van roerende zaken van [gedaagde] blijven oplopen.
5.3.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.4.
[gedaagde] heeft als verweer in de eerste plaats naar voren gebracht dat Muurvast geen eigenaar is geworden van de woning, zodat ontruiming onrechtmatig was en er geen grond is om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van die ontruiming. Dat verweer slaagt niet. Gelet op het hiervoor genoemde proces-verbaal van veiling en gunning van 21 november 2018 en het uittreksel van het Kadaster van 19 mei 2019 is voldoende aannemelijk dat Muurvast eigenaar is (geworden) van de woning. Muurvast had daarom ook het recht en een belang om tot ontruiming van de woning over te gaan. Die ontruiming is daarom niet onrechtmatig jegens [gedaagde].
5.5.
In deze zaak kan niet de geldigheid van de veiling, van de eigendomsoverdracht en van de executie door middel van ontruiming ter discussie worden gesteld, zoals [gedaagde] doet. In dit kort geding staat immers alleen ter beoordeling of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van de kosten van ontruiming. Indien [gedaagde] de executie en de ontruiming ter discussie had willen stellen, had zij daarvoor een procedure moeten starten bij de voorzieningenrechter van de afdeling civiel recht van de rechtbank. Op de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij in dat kader een kort geding heeft willen aanspannen, maar daarvan heeft afgezien. Overigens is hiervoor al geoordeeld dat gelet op eerdergenoemd uittreksel van het Kadaster voldoende aannemelijk is dat Muurvast eigenaar is van de woning. [gedaagde] heeft daartegenover onvoldoende aangevoerd om in dit kort geding tot een ander oordeel te kunnen komen.
5.6.
Vast staat dat [gedaagde] de woning niet heeft opgeleverd aan Muurvast en dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan het exploot van 13 februari 2019 om de woning binnen drie dagen te ontruimen. Ook staat vast dat de woning gerechtelijk is ontruimd op 21 februari 2019 en dat Muurvast daarvoor kosten heeft moeten maken. Naar het oordeel van de kantonrechter stelt Muurvast terecht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door de woning niet op te leveren en geen gehoor te geven aan het bevel tot ontruiming. De woning was immers eigendom (geworden) van Muurvast en [gedaagde] verbleef dus zonder recht of titel in de woning. Dat betekent dat [gedaagde] jegens Muurvast aansprakelijk is voor de kosten van ontruiming.
5.7.
De kosten van ontruiming bestaan uit een bedrag van € 618,56 voor het proces-verbaal van ontruiming van 21 februari 2019, een bedrag van € 1.514,01 voor een factuur van 22 februari 2019 vanwege de kosten van ontruiming, en een bedrag van € 779,07 voor een factuur van 26 februari 2019 vanwege kosten van vervanging van sloten. Deze kosten en de hoogte daarvan is met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd door Muurvast. [gedaagde] heeft deze bedragen ook niet weersproken. [gedaagde] moet dus in ieder geval deze kosten van in totaal € 2.911,64 vergoeden.
5.8.
Ook het door Muurvast gevorderde bedrag van € 2.013,99 voor een factuur van 26 februari 2019 vanwege kosten van transport en opslag kan worden toegewezen. [gedaagde] was niet aanwezig bij de ontruiming. Om te voorkomen dat inventaris en roerende zaken van [gedaagde] na de ontruiming onbeheerd op de openbare weg zouden achterblijven en daardoor teniet zouden kunnen gaan of schade zouden kunnen oplopen, heeft Muurvast opdracht gegeven tot transport en opslag van die roerende zaken. Muurvast kan worden gevolgd in haar stelling dat de kosten daarvan moeten worden aangemerkt als executiekosten ten gevolge van de ontruiming dan wel als kosten voor zaakwaarneming, noodzakelijk om de betreffende zaken te behouden, die door [gedaagde] moeten worden vergoed.
5.9.
De kosten van de aanzegging van de ontruiming op 13 februari 2019 en de kosten voor
“Informatie bevolking”komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat er geen stukken zijn overgelegd waaruit deze kosten blijken.
5.10.
[gedaagde] zal gelet op het voorgaande dus worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 4.925,63 (€ 2.911,64 + € 2.013,99).
5.11.
De voorwaardelijke vordering van Muurvast om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 826,00 aan kosten voor vernietiging van de opgeslagen roerende zaken van [gedaagde] wordt afgewezen, omdat de gestelde kosten onvoldoende zijn gebleken en onderbouwd.
5.12.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat [gedaagde] door de gemachtigde van Muurvast bij e-mail van 17 mei 2019 is geïnformeerd dat de opslagtermijn van de roerende zaken op 22 mei 2019 eindigt. In deze e-mail heeft de gemachtigde aan [gedaagde] de keuze gegeven om de roerende zaken op te halen, tegen betaling van de opslagkosten van € 2.013,99, of om het contract voor bewaring en opslag van die zaken op haar naam te verlengen of voort te zetten, tegen betaling van de kosten van verlenging van opslag met 13 weken van € 1.050,76. [gedaagde] heeft nog niet voor één van beide opties gekozen. Muurvast heeft op de zitting toegezegd dat zij niet vóór 5 juni 2019 tot vernietiging van de roerende zaken zal overgaan. Dat betekent dat [gedaagde] in ieder geval nog tot 5 juni 2019 de tijd heeft om de roerende zaken op te halen of om het contract voor bewaring en opslag van die zaken op haar naam voort te zetten. Voor zover betaling van de opslagkosten of de kosten van verlenging van opslag met 13 weken in dit verband een belemmering oplevert voor [gedaagde], ligt het in de rede dat partijen zo nodig of zo mogelijk de afspraak maken dat die kosten worden voldaan uit het hiervoor genoemde restantbedrag dat aan [gedaagde] zal worden uitgekeerd in het kader van de verkoop van de woning.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt. De door Muurvast gevorderde beslagkosten zijn ook toewijsbaar, gelet op artikel 706 Rv. Er is niet gebleken dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. De beslagkosten worden gelet op de overgelegde stukken begroot op € 932,41 voor zover het verschotten betreft, en op een bedrag van € 461,00 aan salaris gemachtigde, in totaal € 1.393,41. Omdat er al griffierecht in rekening is gebracht voor de beslagzaak, moet het griffierecht welke in rekening is gebracht voor het kort geding daarmee worden verrekend, zodat er per saldo voor het kort geding geen griffierecht meer verschuldigd is. Bij de kostenveroordeling zal [gedaagde] dus niet worden veroordeeld in het griffierecht in kort geding en zal aan Muurvast dit griffierecht worden gecrediteerd.
de tegenvordering
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat de tegenvorderingen van [gedaagde] moeten worden afgewezen. Er is geen grond om de woning aan [gedaagde] terug te geven, of om Muurvast te gebieden [gedaagde] toegang tot de woning te verschaffen en de sleutels van alle deuren beschikbaar te stellen, omdat niet aannemelijk is dat [gedaagde] eigenaar is van de woning. Er is daarom ook geen reden om Muurvast te gebieden de roerende zaken uit de opslag terug te brengen naar de woning.
5.15.
Voor zover [gedaagde] ook teruggave van roerende zaken vordert, kan die vordering niet worden toegewezen, omdat Muurvast terecht stelt dat zij daar alleen toe gehouden is indien [gedaagde] de kosten van opslag vergoedt. Dat volgt ook uit de artikelen 6:52, 6:200 en 3:290 BW.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter zal deze kosten, vanwege de samenhang met de zaak van de vordering, op nihil stellen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Muurvast van € 4.925,63, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 april 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Muurvast tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 101,05
salaris gemachtigde € 480,00
kosten beslag € 1.393,41;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Muurvast worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter