ECLI:NL:RBNHO:2019:4743

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
15/250422-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen, diefstal en valsheid in geschrift door verdachte met betrekking tot haar schoonmoeder en een derde

Op 4 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen, diefstal en valsheid in geschrift. De zaak werd behandeld in de meervoudige strafkamer in Alkmaar, onder parketnummer 15/250422-17. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar geldbedragen heeft witgewassen die afkomstig waren uit misdrijven, en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een gouden ketting van haar schoonmoeder, alsook aan valsheid in geschrift door een valse arbeidsovereenkomst op te stellen voor een derde partij. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de overige feiten gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vertrouwen van haar slachtoffers ernstig heeft beschaamd en dat haar handelen als zeer ernstig moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 62 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/250422-17
Uitspraakdatum: 4 juni 2019
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 mei 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie,
mr. M. Kubbinga en van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
Feit 1zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 10 februari 2017, te Schagen, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte (telkens) voorwerpen, te weten- een of meer geldbedragen van (ongeveer) totaal 31.500,- euro en/of- een of meer geldbedragen van (ongeveer) totaal 2500,- euro,verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en) (te weten een geldbedrag van (ongeveer) 31.500 en/of 2500,- euro), gebruik gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/dezevoorwerp(en) voorhanden had, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 2 (primair)zij in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 22 oktober 2015 te Sint Maartensvlotbrug, gemeente Schagen, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, althans een sieraad, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 22 oktober 2015 te Sint Maartensvlotbrug, gemeente Schagen, een of meer goederen, te weten een gouden ketting, althans een sieraad heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij telkens ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3 (primair)zij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks 15 december 2014 tot en met 16 januari 2015 te Schagen, althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, namelijk het verrichten van werkzaamheden (als ambulant medewerker bij de GGD), bestaande die werkzaamheden uit onder andere:
- het opstellen van een brief voor een huisarts over een hulpbehoevend gezin en/of
- het uitwerken van drie behandelplannen,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven
- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als werknemer van de GGD en/of BGJ,
- die [aangeefster 2] gevraagd of die interesse had om bij/met verdachte te komen werken als ambulant medewerker (bij de GGD en/of BGJ),
- als (bonafide) werknemer van de GGD en/of BGJ een sollicitatiegesprek gevoerd met die [aangeefster 2] ,
- een (valse) arbeidsovereenkomst opgemaakt/laten opmaken en/of getekend/laten tekenen tussen BGJ Schagen (werkgever) en/of die [aangeefster 2] (werknemer),
- met die [aangeefster 2] een gesprek gevoerd over de werkzaamheden die [aangeefster 2] dan voor verdachte zou gaan verrichten,
- die [aangeefster 2] meermalen verteld dat er salaris is uitbetaald en/of zou worden uitbetaald door verdachte, de GGD en/of BGJ aan die [aangeefster 2] en/of
- een of meer (valse) bankafschriften opgemaakt/laten opmaken, met twee verzonden opdrachten van overschrijvingen ("spoedbetaling salaris") van de rekening van verdachte naar de rekening van die [aangeefster 2] , waardoor [aangeefster 2] werd bewogen tot bovenomschreven dienstverlening;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 15 december 2014 te Schagen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid, in bovengenoemde arbeidsovereenkomst is vermeld dat de werkgever, te weten het (niet bestaande) bedrijf BGJ Schagen, een dienstbetrekking aan gaat met [aangeefster 2] , welke
dienstbetrekking in gaat op 15 december 2014,met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 4 (primair)zij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 10 februari 2017 te Sint Maartensvlotbrug en/of Schagen, gemeente Schagen, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen (van totaal ongeveer 31.500 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door door middel van een valse sleutel, te weten door (zonder toestemming, althans onbevoegd) gebruik te maken van een pinpas en/of van een bijbehorende pincode, toeheborende aan voornoemde [aangeefster 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 10 februari 2017 te Sint Maartensvlotbrug en/of Schagen, gemeente Schagen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meergeldbedragen (van totaal ongeveer 31.500 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder (boodschappenhulp), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3. primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 2. primair, 3. subsidiair en 4. primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1. ten laste legde feit heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen omtrent het bewijs, maar gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent nadrukkelijk zich te hebben schuldig gemaakt aan de feiten zoals die zijn weergegeven op de tenlastelegging. Ten aanzien van feit 1. heeft de raadsman primair betoogd dat sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, en subsidiair dat zij hiervan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman betoogd dat verdachte hier integraal van dient te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 3 primair
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte, het onder 3. primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Van een strafbare oplichting kan immers slechts worden gesproken indien een verdachte het oogmerk heeft om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt met welk oogmerk verdachte [aangeefster 2] heeft bewogen tot (onder meer) het verrichten van werkzaamheden als ambulant medewerker bij de GGD, kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Verdachte zal daarom van het onder 3. primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering
Feit 2 primair:
Op 8 februari 2017 heeft mevrouw [aangeefster 1] aangifte gedaan van diefstal van diverse sieraden, waaronder een gouden ketting. Uit onderzoek naar diverse opkoopregisters van juweliers is gebleken dat verdachte op 22 oktober 2015 een gouden halsketting heeft ingeleverd. Mevrouw [aangeefster 1] heeft de ketting op de foto van de door verdachte bij de juwelier ingeleverde ketting herkend als zijnde een uit haar huis gestolen halsketting. Tegenover verbalisanten heeft aangeefster verklaard dat zij de ketting op de foto van de juwelier herkent als zijnde haar ketting die te zien is op de bij haar aangifte gevoegde foto 7 en deze ketting oogt naar het oordeel van de rechtbank identiek aan de ketting die door verdachte is ingeleverd bij de juwelier. Bovendien past de omschrijving in de goederbijlage
(“Dunne korte ketting wit/geel goud”)bij de ketting op de foto van de juwelier.
Aldus gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte een ketting van aangeefster op 22 oktober 2015 heeft ingeleverd bij een juwelier. Deze datum ligt in de periode dat aangeefster was opgenomen in het ziekenhuis en aansluitend in een revalidatiecentrum. Verdachte had als schoondochter van aangeefster toegang tot aangeefsters woning.
Gelet op vorenstaande, alsmede gelet op het feit dat de verklaring van verdachte dat zij de ketting van haar oma zou hebben gekregen op geen enkele wijze is onderbouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ketting van aangeefster heeft gestolen.
Feit 3 subsidiair
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Aangeefster [aangeefster 2] , opgeleid als pedagogisch hulpverlener, was in december 2014 werkloos en zat in de ziektewet. Zij volgde toentertijd een re-integratietraject bij het UWV. Verdachte had gehoord dat zij op zoek was naar werk en vertelde haar dat zij wist dat er op korte termijn een vacature voor ambulant medewerker bij de GGD zou worden opengesteld waar zij zelf ook werkzaam was. Vervolgens heeft aangeefster met verdachte een sollicitatiegesprek gevoerd, waarbij werd afgesproken dat aangeefster met ingang van 15 december 2014 zou starten als ambulant medewerker voor 24 uur per week. Aangeefster heeft daarna op aangeven van verdachte werkzaamheden verricht en heeft bij verdachte herhaaldelijk aangegeven dat zij een arbeidscontract nodig had om aan het UWV te laten zien. Op 15 januari 2015 heeft verdachte – in bijzijn van aangeefster – in de bibliotheek van Schagen een arbeidsovereenkomst opgemaakt voor bepaalde tijd. Op het contract staat voorts vermeld: werkgever: BJG Schagen, werknemer: [aangeefster 2] , datum indiensttreding: 15 december 2014. Verbalisanten hebben gezien dat de handtekening van de werkgever die op het contract staat weergegeven vrijwel identiek is aan de handtekening van verdachte onder de verhoren die zij als verdachte heeft afgelegd. Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ook ter terechtzitting verklaard dat de handtekening onder het contract erg op haar handtekening lijkt.
Verdachte heeft nooit gewerkt bij de GGD of bij BJG en was ten tijde van het voorgaande zelf zonder werk.
De rechtbank acht op grond van wat hiervoor is beschreven bewezen dat verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd door in strijd met de waarheid deze arbeidsovereenkomst op te maken met het oogmerk om het als echt en onvervalst door aangeefster te doen gebruiken in het kader van haar re-integratie traject bij het UWV.
Feit 1 en feit 4 primair:
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
  • in de periode van 22 september 2015 tot en met 22 juli 2016 zijn grote geldbedragen (€ 1.000,- tot € 4.000,- per keer) overgeboekt van de ABN vermogensspaarrekening met nummer [nummer 1] ten name van aangeefster, [aangeefster 1] (ook kortweg genoemd: [aangeefster 1] ), naar betaalrekeningen van aangeefster; in totaal € 31.500,-. Deze overboekingen zijn gedaan vanaf het IP-adres van [aangeefster 1] . Verschillende keren zijn grote geldbedragen vervolgens van de ene betaalrekening van aangeefster overgeboekt naar een andere betaalrekening van aangeefster;
  • In de periode van augustus 2015 tot en met november 2016 zijn tientallen malen grote geldbedragen (tot 2.000 per keer) gepind van de betaalrekeningen van aangeefster. De pintransacties vonden alle op één na plaats bij de ABN AMRO Bank aan de Nieuwstraat 6 te Schagen. In de periode van 19 februari 2016 tot en met 30 november 2016 zijn de pintransacties van de betaalrekeningen van aangeefster acht keer gevolgd door stortingen op de rekening van verdachte bij ING Bank, Nieuwstraat 2 te Schagen van een groot bedrag gelijk aan of iets minder dan gepind. Tussen het pinnen en het storten van het geld zaten slechts enkele minuten, in bijna alle gevallen op dezelfde datum. Een van de transacties vond plaats op 25 april 2016 in de vakantie van aangeefster.
  • Op 4 november 2016 werd € 1.500,- overgeboekt van de rekening eindigend op 937 naar de rekening eindigend op 911, € 1.490,- overgeboekt van de rekening eindigend op 911 naar de rekening eindigend op 748, € 1.500,- gepind van de rekening eindigend op 748 gevolgd door een contante storting van € 1.000,- op de rekening van verdachte. De overboeking van € 1490,- van de rekening eindigend op 911 naar 748 is gedaan via het IP-adres van verdachte.
  • In de periode van 28 juni 2016 – 26 augustus 2016 zijn diverse grote bedragen gepind aan de Nieuwstraat 6 te Schagen met de creditcard van I.C.S. met nummer [nummer 2] ten name van [aangeefster 1] . Op 29 juli 2016 werden de inloggegevens van [aangeefster 1] gewijzigd. Eveneens op 29 juli 2016 werd van de ICS rekening een bedrag van € 1.500,- overgemaakt naar de privé rekening van [aangeefster 1] , werd dit bedrag gepind bij ABNAMRO Bank en werd € 1.450,- op de rekening van verdachte gestort bij ING Bank, beide banken gevestigd aan de Nieuwstraat te Schagen. Het telefoonnummer waarmee ICS de klant ( [aangeefster 1] ) kon bereiken was tot 12 augustus 2016 [nummer 3] (het nummer van [aangeefster 1] ) en werd gewijzigd in [nummer 4] (het nummer van verdachte). [aangeefster 1] was op dat moment met vakantie. Zij heeft voornoemde wijzigingen niet doorgegeven of toegestaan.
  • ICS heeft op 10 november 2016 telefonisch contact opgenomen met [aangeefster 1] , maar omdat het telefoonnummer was gewijzigd in die van verdachte, kregen zij verdachte aan de lijn, die vertelde dat zij de mobiel van [aangeefster 1] had en haar zaken regelde in verband met een plotse ziekenhuisopname van [aangeefster 1] voor een operatie. Zij vertelde voorts dat er zaken geregeld moesten worden en dat zij dit wilde doen omdat [aangeefster 1] niet bij kennis zou zijn. Uit diverse verklaringen in het dossier blijkt echter dat [aangeefster 1] op dat moment nergens was opgenomen en evenmin buiten kennis was.
  • Verdachte kwam bijna dagelijks bij [aangeefster 1] thuis en kreeg regelmatig haar betaalpas met bijbehorende pincode mee om boodschappen te doen. Voorts was verdachte bekend met de inlog gegevens van voornoemde ICS rekening omdat zij [aangeefster 1] heeft geholpen bij het activeren van de bijbehorende pas.
  • Verdachte had in de tenlastegelegde periode geen werk en geen eigen inkomen.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die de diverse geldbedragen van aangeefster heeft gestolen door onbevoegd gebruik te maken van een valse sleutel, te weten een pinpas met bijbehorende pincode. Het door de verdediging opgeworpen alternatief scenario dat de Oekraïense hulp in de huishouding deze geldbedragen zou hebben gestolen acht de rechtbank niet aannemelijk nu deze hulp ten tijde van de diverse transacties niet meer werkzaam was bij aangeefster. Evenmin acht de rechtbank de door verdachte tegenover de politie gegeven (gedeeltelijke) verklaring voor de herkomst van de door haar gestorte geldbedragen aannemelijk nu deze niet concreet en verifieerbaar zijn gebleken.
Feit 1 overigens.
Ten aanzien van feit 1 acht de rechtbank, gelet op het onderzoek ter terechtzitting en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geldbedragen heeft witgewassen die onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1, 2 primair , 3 subsidiair en 4 primairten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1zij op tijdstippen in de periode van 19 februari 2016 tot en met 30 november 2016, te Schagen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte telkens voorwerpen, te weten geldbedragen verworven en voorhanden heeft gehad terwijl zij wist dat deze voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2 (primair)zij in de periode van 1 september 2015 tot en met 22 oktober 2015 te Sint Maartensvlotbrug, gemeente Schagen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting toebehorende aan [aangeefster 1] ;
Feit 3 (subsidiair)zij op 15 januari 2015 te Schagen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd valselijk heeft opgemaakt , bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid in bovengenoemde arbeidsovereenkomst is vermeld dat de werkgever, te weten het (niet bestaande) bedrijf BGJ Schagen, een dienstbetrekking aan gaat met [aangeefster 2] , welke dienstbetrekking in gaat op 15 december 2014,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken;
Feit 4 (primair)zij op tijdstippen in de periode van 19 februari 2016 tot en met 30 november 2016 te Sint Maartensvlotbrug en/of Schagen, gemeente Schagen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan [aangeefster 1] , waarbij verdachte die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van een pinpas en van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [aangeefster 1] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Kwalificatie-uitsluitingsgrond feit 1.
Onder 1. Is, kort samengevat, bewezen verklaard dat verdachte geldbedragen heeft witgewassen terwijl zij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf, gepleegd vóór 1 januari 2017, strafbaar gesteld bij artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (oud).
De rechtbank stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis Sr noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staan dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht, ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent echter niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt namelijk eveneens dat, in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Gelet hierop moet worden aangenomen dat het enkele verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte begaan misdrijf niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, indien geen gedraging uit het bewijs volgt die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat het aannemelijk is geworden dat de onder 1. bewezen verklaarde geldbedragen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en heeft bewezen verklaard dat verdachte de voorwerpen heeft witgewassen door deze te verwerven en voorhanden te hebben. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. Dit betekent dat het onder 1. bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. Verdachte dient derhalve ter zake van dit bewezenverklaarde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. De overige bewezenverklaarde feiten kunnen als volgt worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
diefstal
Ten aanzien van feit 3. subsidiair
Valsheid in geschrift
Ten aanzien van feit 4 primair:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en met aftrek van voorarrest alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat verdachte als een ‘first offender’ kan worden aangemerkt en heeft verzocht te volstaan met een geheel dan wel grotendeels voorwaardelijke straf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft substantiële geldbedragen weggenomen van haar schoonmoeder door bedragen over te boeken van haar vermogensrekening naar haar betaalrekeningen en vervolgens te pinnen met haar pinpassen. Ook heeft zij gepind van de creditcardrekening van aangeefster. Verdachte had toegang tot de bankrekeningen en had vrijwel dagelijks de pinpassen van aangeefster tot haar beschikking om boodschappen mee te doen. Zij maakte op deze manier ernstig misbruik van het in haar gestelde vertrouwen. Daarnaast heeft zij haar handelen met betrekking tot de creditcardrekening van haar schoonmoeder op slinkse wijze voor haar schoonmoeder willen verbergen. Zij heeft de inloggegevens van desbetreffende rekening gewijzigd, zodat aangeefster niet langer toegang had tot haar rekening en het bij de creditcardmaatschappij bekende telefoonnummer van aangeefster gewijzigd in haar eigen telefoonnummer. Naast geld heeft verdachte ook een gouden ketting van haar schoonmoeder gestolen en deze ingeruild voor geld bij de juwelier. Tenslotte heeft verdachte een vals arbeidscontract opgesteld voor aangeefster [aangeefster 2] .
De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten ernstig. Het spreekt voor zich dat verdachte het vertrouwen van beide slachtoffers heeft beschaamd. Verdachte heeft aangeefster [aangeefster 1] ernstig financieel en emotioneel benadeeld. [aangeefster 1] verkeerde in de veronderstelling dat zij haar schoondochter kon vertrouwen een vroeg haar om hulp bij dagelijkse boodschappen en financiële zaken. Aangeefster [aangeefster 2] was heel blij met het contract omdat zij op dat moment werkloos was en zich in een resocialisatietraject met het UWV bevond. Om onbekende redenen heeft verdachte misbruik gemaakt van het door [aangeefster 2] in haar gestelde vertrouwen. Verdachte heeft met het plegen van deze feiten aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen, noch voor het psychisch welzijn van anderen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten en de substantiële bedragen die hiermee gemoeid zijn acht de rechtbank evenals de officier van justitie een gevangenisstraf passend en geboden. Daar staat in strafmatigende zin tegenover dat het om relatief oude feiten gaat.
Hierbij tekent de rechtbank aan dat naar haar oordeel – anders dan de officier van justitie stelt - geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Verder doet de aard van de gepleegde feiten en de wijze waarop verdachte hierop respondeert de rechtbank ernstig vermoeden dat – hoewel niet door een gedragsdeskundige vastgesteld – bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Tot slot heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 augustus 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit onherroepelijk door de strafrechter tot straf is veroordeeld.
De rechtbank zal gelet op vorenstaande de eis van de officier van justitie volgen en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk zal zijn aan de periode die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen van na te noemen duur.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.677,88 ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3. (primair/subsidiair) ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit kosten voor kinderopvang en het toegezegde salaris dat zij niet heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het onder
3. subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3. primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Stelt vast dat het onder 1. bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
62 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
60 dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij
[aangeefster 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Graag,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juni 2019.