ECLI:NL:RBNHO:2019:4531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
15/238547-18 rekest 19/000567
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van advocaatkosten en reiskosten in strafzaak na sepot

Op 21 december 2018 diende mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda, een verzoekschrift in bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met het verzoek om vergoeding van kosten ten laste van de Staat. Dit verzoek volgde op de beëindiging van de strafzaak tegen verzoeker, die was geseponeerd op 27 november 2018. In het verzoekschrift werd een bedrag van € 6.447,12 gevraagd voor de kosten van de raadsman, alsook € 280,- voor de indiening van het verzoekschrift en € 130,26 voor reiskosten van verzoeker naar het politiebureau. Tijdens de behandeling op 15 april 2019 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat en de officier van justitie, mr. M. Baltus, waren wel aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat de kosten van de advocaat in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen, mits de strafzaak is geëindigd zonder straf of maatregel. De rechtbank overwoog dat de keuze van verzoeker voor een advocaat uit Breda billijk was, maar dat niet alle kosten vergoed konden worden. De rechtbank wees de piketwerkzaamheden af en paste het uurtarief van de advocaat aan. Uiteindelijk werd een vergoeding van € 6.512,42 toegekend, bestaande uit de kosten van de raadsman en reiskosten van verzoeker naar het politiebureau. De rechtbank wees de overige kosten af, waaronder de reiskosten voor overleg met de advocaat.

De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019. De beslissing is nog niet onherroepelijk, aangezien de officier van justitie 14 dagen de tijd heeft om hoger beroep in te stellen, terwijl verzoeker binnen een maand na betekening van de uitspraak hoger beroep kan aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 19/000567
Parketnummer: 15/238547-18
Uitspraakdatum: 29 april 2019
Beschikking(art. 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 21 december 2018 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen door mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker]
.
domicilie kiezende te (4818 SJ) Breda aan de Parkstraat 10,
ten kantore van zijn raadsman mr. ing. R.B.M. Poppelaars voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoeker van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
  • € 6.447,12 wegens de door deze met betrekking tot de strafzaak met bovengenoemd parketnummer gemaakte kosten van de raadsman
  • € 280,- wegens de indiening van onderhavig verzoekschrift,
  • € 130,26 wegens reiskosten van verzoeker die zijn gemaakt in verband genoemde strafzaak.
In een aanvullend verzoek, ontvangen op 3 april 2019 is voor een vergoeding van € 1.227,04 verzocht voor de werkzaamheden van de raadsman met betrekking tot de behandeling van het onderhavige verzoekschrift.
Op 15 april 2019 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Verzoeker is niet verschenen. Namens verzoeker is verschenen mr. R.B.M. Poppelaars.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M. Baltus.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 27 november 2018 aan verzoeker waarin deze meedeelt dat de strafzaak is geseponeerd.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Op de voet van het bepaalde in artikel 591a jo artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.
Van de zijde van verzoeker is er in raadkamer gepersisteerd bij de inhoud van het verzoekschrift en zijn nadere vragen hierover beantwoord.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten van verzoeker naar het kantoor van de raadsman niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat het uurtarief van de raadsman dient te worden gematigd naar
€ 200,- per uur.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is de vrije keuze van een verdachte om een advocaat te kiezen. Als een verdachte in Anna Paulowna er in dat kader voor kiest om te willen worden bijgestaan door een advocaat uit Breda, dan is een verdachte daar natuurlijk evenzeer vrij in. Datzelfde geldt voor een met de advocaat overeen te komen uurtarief.
De vraag is in deze zaak echter in hoeverre het billijk is dat de Staat extra kosten die de keuze van verzoeker met zich meebrengt vergoedt aan verzoeker. In deze procedure is de grondslag voor een vergoeding van gemaakte advocaatkosten gelegen in artikel 591a Sv. Voor de maatstaf voor de toekenning van schadevergoeding wordt verwezen naar artikel 90 Sv. In dat artikel wordt bepaald dat er gronden van billijkheid moeten zijn om een schadevergoeding toe te kennen. Daarbij moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van verzoeker uitgelegd en onderbouwd dat hij gespecialiseerd is in de beoordeling en interpretatie van forensisch onderzoek in strafzaken, waaronder biologisch onderzoek. Verzoeker is bij hem terechtgekomen vanwege die specialistische kennis. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat het hier gaat om een verondersteld zedenmisdrijf, waarbij forensisch sporenonderzoek veelal een belangrijke rol speelt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het billijk om zowel het in rekening gebrachte uurtarief als de reistijd te vergoeden.
Ten aanzien van de in rekening gebrachte werkzaamheden zal de rechtbank wel twee correcties aanbrengen.
De tot en met 7 november 2017 verrichte werkzaamheden vallen onder de piketwerkzaamheden en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Dat levert niet een vermindering van 8 uur op (waarvan verzoeker uitgaat), maar in totaal 9,2 uur.
Voor de toelichting op de uiteindelijke sepotmededeling acht de rechtbank 0,3 uur billijk, maar niet ook nog eens het versturen van een brief daarover (0,4 uur).
Gelet hierop zal de verzochte vergoeding met (1,6 x € 250,- x 6% kantoorkosten x 21% btw =) € 513,04 worden verminderd.
Ten slotte acht de rechtbank ook de reiskosten van verzoeker naar het politiebureau in verband met zijn verhoren toewijsbaar. Die zijn gemaakt ten behoeve van het onderzoek.
Dat geldt echter niet voor de kosten van verzoeker naar het kantoor van zijn advocaat voor overleg over de zaak. Die kosten zijn niet “ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak” gemaakt, zoals art. 591a Sv vereist (vgl. Gerechtshof Arnhem ECLI:NL GHARL:2014:1898).
Voor het opstellen, indienen en ter zitting toelichten van het verzoekschrift zal het forfaitaire tarief van € 550,- worden toegewezen.
Daarom wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoekster ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 6.512,42,
welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 5.934,08( = 6.447,12 – 513,04) wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 550,-wegens de kosten van een raadsman voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift/de verzoekschriften;
€ 28,34, wegens reiskosten van verzoeker ten behoeve van de strafzaak.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer NL30ABNA0486802280 ten name van Stichting Derdengelden verbonden aan TDNL Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker]
/om– dossiernummer 15/238547-19.”

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.