In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier die kamers verhuurt in zijn woning, en het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk, dat handhavend optrad tegen deze verhuur. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente, waarin hem werd gelast de verhuur van kamers te beëindigen, omdat dit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verhuur van kamers niet in overeenstemming is met de bestemming van het perceel, dat is aangewezen voor eengezinswoningen. Eiser betoogde dat het begrip 'eengezinshuis' niet strikt gedefinieerd is in het bestemmingsplan en dat kamerverhuur niet uitgesloten kan worden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de huidige bewoning, die voortvloeit uit de verhuur van kamers, niet kan worden aangemerkt als gebruik van een eengezinshuis, omdat de huurders niet in een gezinsverband samenleven.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen zicht is op legalisatie van de huidige situatie en dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat handhaving onevenredig zou zijn, zoals zijn langdurige verhuurpraktijk en persoonlijke omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van handhaving af te zien. De begunstigingstermijn die aan eiser was gegeven, werd als redelijk beschouwd, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.