ECLI:NL:RBNHO:2019:4528

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1809
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van gebruik woning ten behoeve van kamerverhuur in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier die kamers verhuurt in zijn woning, en het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk, dat handhavend optrad tegen deze verhuur. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente, waarin hem werd gelast de verhuur van kamers te beëindigen, omdat dit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verhuur van kamers niet in overeenstemming is met de bestemming van het perceel, dat is aangewezen voor eengezinswoningen. Eiser betoogde dat het begrip 'eengezinshuis' niet strikt gedefinieerd is in het bestemmingsplan en dat kamerverhuur niet uitgesloten kan worden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de huidige bewoning, die voortvloeit uit de verhuur van kamers, niet kan worden aangemerkt als gebruik van een eengezinshuis, omdat de huurders niet in een gezinsverband samenleven.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen zicht is op legalisatie van de huidige situatie en dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat handhaving onevenredig zou zijn, zoals zijn langdurige verhuurpraktijk en persoonlijke omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van handhaving af te zien. De begunstigingstermijn die aan eiser was gegeven, werd als redelijk beschouwd, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/1809 en HAA 19/1817
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 mei 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk, verweerder

(gemachtigden: mr. B. de Boer en mr. E. Kara).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2018, verzonden 14 juni 2018, (het primaire besluit) heeft verweerder eiser – voor zover hier nog van belang en samengevat weergegeven – gelast de verhuur van kamers aan derden op het perceel [perceel] te beëindigen en beëindigd te houden, het gebruik van de berging/schuur op het achtererf als woning te beëindigen en beëindigd te houden en de inrichting van het bijgebouw/schuur zodanig te wijzigen dat geen sprake meer is van een woning, binnen vier weken na verzending van het besluit, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per week, met een maximum van € 50.000,-.
Bij besluit van 25 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de last op een aantal punten aangepast.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Tevens zijn verschenen [namen] , buren van de heer [eiser] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Niet in geschil is dat eiser kamers verhuurt op het perceel [perceel] .
Verweerder stelt dat dit in strijd is met het bestemmingplan. Nu er geen zicht is op legalisatie en evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden onevenredig wordt geacht, is verweerder overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom teneinde de strijdige situatie te beëindigen.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de gronden waarop het perceel [perceel] zich bevindt op grond van het geldende bestemmingsplan “Breestraat e.o. 2008” bestemd zijn voor eengezinshuizen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of er in dit geval sprake is van gebruik van de woning van eiser als eengezinshuis.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de verhuur van kamers niet in strijd is met het bestemmingsplan omdat gebruik als eengezinshuis kamerverhuur niet uitsluit. Daartoe is volgens eiser van belang dat het begrip eengezinshuis in het bestemmingsplan niet nader is gedefinieerd. Hij betoogt dat een eengezinshuis niet persé hetzelfde is als eengezinswoning, omdat eengezinshuis met name de bouwstijl betreft en niet zozeer het gebruik, terwijl het begrip eengezinswoning wél het gebruik betreft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het algemeen spraakgebruik een eengezinshuis gelijk is aan een eengezinswoning, zijnde een onderkomen voor één gezin en dat daarmee geconcludeerd dient te worden dat de woning niet bestemd is voor kamerverhuur.
3.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat het begrip eengezinshuis in het bestemmingsplan niet wordt gedefinieerd.
Het begrip eengezinswoning wordt wel gedefinieerd. Hieronder wordt volgens het bestemmingsplan verstaan: “een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat één woning omvat”. Voorts wordt onder het begrip woning volgens het bestemmingsplan verstaan: “een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden”.
Als een bestemmingsplan geen definitie bevat van een begrip kan, zoals is aanvaard in vaste jurisprudentie, voor de uitleg van dat begrip aansluiting worden gezocht bij de betekenis die aan dat begrip wordt gegeven in het algemeen spraakgebruik.
In het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal wordt onder eengezinshuis verstaan: eengezinswoning. Daarin wordt onder eengezinswoning verstaan: huis dat voor bewoning door één gezin bestemd is. Gelet daarop heeft verweerder terecht overwogen dat de bestemming van het perceel van eiser voor eengezinshuis uitdrukt dat het perceel bestemd is voor een huis dat wordt bewoond door één huishouden.
Niet in geschil is dat de personen die in het huis van eiser wonen niet in enige vorm van gezinsverband / familieverband samenleven, en allen een eigen huishouden voeren. De huidige bewoning die voortvloeit uit de verhuur van kamers op het perceel [perceel] kan gelet hierop dan ook niet worden aangemerkt als gebruik als eengezinshuis.
Het betoog slaagt niet.
3.3
Gelet hier hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake van strijd met het bestemmingsplan. Verweerder was dan ook bevoegd handhavend op te treden.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. Verweerder is niet bereid gebruik te maken van zijn bevoegdheid om omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. De voorzieningenrechter stelt vast, en ook niet in geschil is, dat er geen concreet zicht is op legalisering.
6.1
Eiser voert aan dat er in dit geval evenwel sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat handhavend optreden onevenredig is.
Zo wijst hij er op dat hij al 40 jaar onafgebroken kamers verhuurt. Verweerder was hiervan steeds op de hoogte gelet op de inschrijvingen op dit adres in de Basisregistratie Personen. Verweerder heeft hem voorts in 2012 een voornemen tot handhaving gestuurd, waar hij vervolgens niets meer van heeft gehoord.
Eiser wijst voorts op zijn persoonlijke omstandigheden – te weten zijn psychiatrisch ziektebeeld, de invulling van zijn sociaal leven met de huurders in zijn woning en het feit dat hij de huurgelden nodig heeft om de woonlasten te kunnen betalen – die verweerder ten onrechte onvoldoende heeft betrokken in de afweging van belangen.
6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat het enkele tijdverloop geen bijzondere omstandigheid is in verband waarmee verweerder van handhavend optreden behoorde af te zien. De omstandigheid dat huurders zich op dit adres hebben ingeschreven in de Basisregistratie Personen maakt niet dat verweerder heeft ingestemd met dit strijdige gebruik. Bij de verplichting van inwoners van een gemeente om zich in te schrijven in de Basisregistratie Personen speelt de planologisch-juridische situatie geen rol. Ook heeft eiser, uit het feit dat verweerder in 2012 geen vervolg heeft gegeven aan zijn voornemen handhavend op te treden, niet mogen afleiden dat de situatie de facto legaal is geworden, zoals door hem is betoogd.
Ook de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken niet dat handhaving in dit geval onevenredig is. Daartoe is van belang dat geen sprake is van een geringe inbreuk van het bestemmingsplan. Het belang van verweerder bij naleving van het bestemmingsplan weegt zwaar. Dat – zoals eiser stelt – er geen risico is voor precedentwerking volgt de voorzieningenrechter niet.
Het betoog slaagt niet.
7.1
Eiser wijst er op dat, gelet op de huurbescherming die zijn huurders genieten, beëindiging van de huur tijd kost.
7.2
De voorzieningenrechter begrijpt deze grond van eiser aldus dat hij vindt dat de begunstigingstermijn te kort is om aan de overtreding een eind te kunnen maken.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de begunstigingstermijn die aan eiser is gegeven is aangevangen op 14 juni 2018 en, na een tweetal verlengingen door verweerder, loopt tot heden. De voorzieningenrechter acht deze begunstigingstermijn niet onredelijk.
Dat eiser op dit moment in een positie is dat hij huurders heeft met huurovereenkomsten die vooralsnog niet aflopen komt voor zijn rekening en risico. Daartoe is van belang dat uit de stukken blijkt na de oplegging van de last onder dwangsom op 14 juni 2018 zich nog (in ieder geval) vijf nieuwe huurders hebben in geschreven op dit adres. De voorzieningenrechter maakt daaruit op dat eiser met deze personen na de ontvangst van de last onder dwangsom van 14 juni 2018 huurovereenkomsten heeft afgesloten.
Het betoog slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.