ECLI:NL:RBNHO:2019:4469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
C/15/286661 / KG ZA 19-194
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van kinderen in strijd met eerdere rechterlijke uitspraken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen. De moeder had zonder toestemming van de vader met de kinderen verhuisd, ondanks eerdere rechterlijke uitspraken die haar dit verbood. De vader vorderde dat de kinderen voorlopig bij hem zouden verblijven totdat er in de bodemprocedure een definitieve beslissing zou zijn genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder in strijd met de eerdere beschikking van 8 juni 2016 en het vonnis van 1 september 2017 had gehandeld door met de kinderen te verhuizen. De rechtbank stelde vast dat de moeder de kinderen uit hun vertrouwde omgeving had gehaald en hen in een loyaliteitsconflict had gemanoeuvreerd. De voorzieningenrechter besloot dat de kinderen voorlopig hun hoofdverblijfplaats bij de vader moesten hebben en dat de zorgregeling tijdelijk moest worden aangepast. De moeder werd ook aangespoord om in mediation te gaan met de vader om de communicatie te verbeteren. De zaak werd pro forma aangehouden tot 10 juli 2019 voor de bodemprocedure, waarin de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen zal worden genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/286661 / KG ZA 19-194
Vonnis in kort geding van 23 mei 2019
in de zaak van
[De vader],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.J.F. Manders te Haarlem,
tegen
[De moeder],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen;
  • de brief van de stichting Kinderen & Jongeren rechtswinkel van 17 april 2019, met bijlagen (brieven van [A.] , [B.] en [C.] );
  • de brief van de advocaat van de moeder van 24 april 2019;
  • de brief van de advocaat van de vader van 24 april 2019;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 2 mei 2019;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 7 mei 2019, met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 9 mei 2019, waarbij partijen en hun raadslieden aanwezig waren, alsmede mevrouw [D.] van de Raad voor de Kinderbescherming;
  • de pleitnota van de advocaat van vader;
  • de pleitnota van de advocaat van de moeder;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 15 mei 2019.
1.2.
De moeder heeft de voorzieningenrechter bij brieven van 24 april 2019 en 2 mei 2019 verzocht de zaak naar de rechtbank Rotterdam te verwijzen, omdat de rechtbank Noord-Holland relatief onbevoegd is in verband met de woonplaats ( [woonplaats] ) van de minderjarigen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. Overeenkomstig het ouderschapsplan hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder, die tot voor kort woonde in het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland. Op grond van de beschikking van 8 juni 2016 (waarin het verzoek vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen is afgewezen) en het vonnis in kort geding van 1 september 2017 (waarin de moeder een verhuisverbod is opgelegd) had de moeder met de kinderen haar woonplaats in dat arrondissement moeten houden, zodat de rechtbank Noord-Holland onverminderd bevoegd is gebleven.
1.3.
[A.] heeft op 6 mei 2019 met de voorzieningenrechter gesproken en zijn mening aan haar kenbaar gemaakt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk [datum] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk zijn geboren de minderjarige kinderen [achternaam] : [A.] op [geboortedatum] , [B.] op [geboortedatum] en [C.] op [geboortedatum] .
2.3.
Partijen hebben in december 2015 een echtscheidingsconvenant opgemaakt met daarin opgenomen een ouderschapsplan, waarin (onder meer) is bepaald dat zij het gezamenlijk gezag over de kinderen hebben, dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder en dat de kinderen iedere week van donderdag uit school tot zaterdag 10.00 uur en om de week het weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijven (hierna: de zorgregeling). Ten aanzien van een eventuele verhuizing zijn partijen overeengekomen dat zij bij een voorgenomen verhuizing vooraf met elkaar in overleg zullen treden en met elkaar overwegen wat een wijs besluit is.
2.4.
In maart 2016 gaf de moeder de vader te kennen dat zij met de kinderen wilde verhuizen naar [woonplaats] om daar te gaan samenwonen met haar nieuwe partner. De vader heeft hiervoor geen toestemming gegeven.
2.5.
Bij beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank van 8 juni 2016 (hierna: de beschikking) is het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen om met de kinderen te verhuizen naar [gemeente] (regio [woonplaats] ) afgewezen. Het zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek van de vader om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn als de moeder de verhuizing met de kinderen doorzet, is vanwege de afwijzing van het verzoek in conventie afgewezen. In de beschikking heeft de rechtbank (onder meer) het volgende overwogen:
“5.4
(…)
De rechtbank is derhalve van oordeel dat geen sprake is van de door de moeder gestelde noodzaak. De moeder beoogt met haar verhuisplan een voor haar en de kinderen ideaal leven elders op te bouwen. Zij heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank te weinig oog voor de bestaande zorgverdeling en de contactmogelijkheden tussen de vader en de kinderen. Handhaving van de huidige zorgverdeling is bij een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [gemeente] niet haalbaar.”
2.6.
In juni 2017 gaf de moeder de vader te kennen dat zij zich inmiddels genoodzaakt zag om met de kinderen naar [woonplaats] te verhuizen. De vader heeft hiervoor wederom zijn toestemming niet gegeven.
2.7.
Bij verstekvonnis in kort geding van deze rechtbank van 1 september 2017 is het de moeder, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-, verboden voorlopig (totdat de bodemrechter anders heeft beslist dan wel partijen anders zijn overeengekomen) met de kinderen te verhuizen en op een andere (basis)school in te schrijven.
2.8.
In januari 2019 gaf de moeder de vader te kennen dat zij van plan was om alsnog op korte termijn met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats] . In februari 2019 heeft de verhuizing plaatsgevonden.
2.9.
De vader heeft de verbeurde dwangsommen niet geïncasseerd.
2.10.
De vader heeft in maart 2019 bij deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, waarin hij wijziging verzoekt van de hoofdverblijfplaats van de kinderen (vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij hem) en wijziging van de zorgregeling (de kinderen verblijven eens in de veertien dagen bij de moeder) (hierna: de bodemprocedure). De bodemprocedure (bekend onder zaak-/rekestnummer C/15/286840/FA RK 19-1855) zal door de meervoudige kamer worden behandeld en wordt pro forma aangehouden tot 10 juli 2019.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
bepaalt dat -totdat in een bodemprocedure daarover definitief is beslist- de kinderen voorlopig hun hoofdverblijfplaats hebben bij hem,
bepaalt dat -totdat in een bodemprocedure daarover definitief is beslist- de zorgregeling wordt gewijzigd, in die zin dat de kinderen gedurende één weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondag middag 16.00 uur bij de moeder verblijven en de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg af te speken;
de vrouw veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De vader legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Door zonder de vereiste toestemming van de vader toch met de kinderen naar [woonplaats] te verhuizen, handelt dat de moeder onrechtmatig en in strijd met de beschikking van 8 juni 2016 (waarin de meervoudige familiekamer haar verzoek om vervangende toestemming voor de verhuizing heeft afgewezen) én het vonnis van 1 september 2017 (waarin aan haar een verhuisverbod is opgelegd). De moeder is ook al bezig met de inschrijving van de kinderen op scholen en sportclubs in de buurt van [woonplaats] , eveneens zonder overleg en/of toestemming van de vader. Sinds de uitspraken is er geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden die de handelswijze van de moeder rechtvaardigen. De door haar genoemde argumenten heeft de moeder ook al in de eerdere procedures aangevoerd en daarop is reeds beslist. Voor het -nu opnieuw- gevoerde financiële argument (dat wonen in de regio [gemeente] / [woonplaats] te duur zou zijn) heeft de vader, zonder dat hij daartoe verplicht is, een passende oplossing aangeboden. De moeder kiest er helaas voor om hier niet op in te gaan. Gebleken is dat de moeder eigenrichting pleegt en blijft plegen en daarbij niet handelt in het belang van de kinderen. Aangezien de kinderen in [gemeente] op school zitten, rijden zij vier dagen in de week op en neer naar [woonplaats] . Om aan deze onhoudbare situatie zo snel mogelijk een einde te maken, heeft de vader een spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
3.3.
De moeder voert het volgende verweer. Omdat zij zeer goede redenen heeft om met de kinderen naar [woonplaats] te verhuizen (welke redenen zij tot op heden kennelijk nog onvoldoende duidelijk heeft gemaakt) heeft de moeder, ondanks het afgewezen verzoek tot vervangende toestemming en het toegewezen verhuisverbod, toch de keuze gemaakt om de verhuizing door te zetten. De afgelopen drie jaar is zij (met en zonder de kinderen) vaak op en neer gereisd tussen [gemeente] en [woonplaats] . Zij heeft met de kinderen en haar partner in [woonplaats] een nieuw leven opgebouwd. Anders dan de vader stelt, noopte de financiële situatie van de moeder tot verhuizen buiten de regio [woonplaats] / [gemeente] , waar het leven te duur voor haar is. Van belang is ook dat de vader, anders dan hij stelt, nooit een substantiële taak in de zorg en opvoeding van de kinderen heeft gehad. Daardoor, en mede door drankgebruik, is zijn verhouding met de kinderen veel minder goed dan die van de moeder met de kinderen. De thuissituatie van de moeder in [woonplaats] is voor de kinderen nu een veilig haven, waar zij zich goed kunnen ontplooien. Het gaat heel goed met ze. De verhuizing heeft geen invloed op de (door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen) zorgregeling, omdat de moeder er voor zorgt dat de kinderen op de afgesproken tijden bij de vader zijn. Om die reden is er dan ook geen reden voor het onderhavige kort geding en al helemaal niet voor de gevorderde kostenveroordeling. De moeder ziet niet in waarom de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn inmiddels geruime tijd verwikkeld in procedures over de door de moeder gewenste verhuizing met de kinderen naar [woonplaats] . Tot op heden heeft de vader zijn toestemming daarvoor niet gegeven en heeft de rechtbank aan de moeder de vervangende toestemming voor die verhuizing niet verleend. De (meervoudige kamer van de) rechtbank heeft op 8 juni 2016 het verzoek van de moeder afgewezen. Bij (verstek)vonnis in kort geding is op 1 september 2017 aan de moeder een verhuisverbod opgelegd, onder oplegging van een dwangsom. Desondanks is de moeder in februari 2019 met de kinderen naar [woonplaats] verhuisd. De vader heeft hierop een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin hij wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen (c.q. vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij hem) en wijziging van de zorgregeling verzoekt, in feite verhuizing van de kinderen terug naar de regio [gemeente] / [woonplaats] en dus herstel van de oude situatie. Aan de orde is de vraag of de kinderen, in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure, direct moeten terugverhuizen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een beslissing in kort geding op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een beschikking in de hoofdzaak heeft gewezen, in beginsel moet worden afgestemd op het oordeel van de bodemrechter. Onder omstandigheden kán er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, wat het geval zal kunnen zijn indien de beschikking van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat een (in dit geval) wijzigingsprocedure niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
4.3.
Dat de beschikking berust op een (juridische of feitelijke) misslag is gesteld noch gebleken. De moeder heeft ook geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Van de onder 4.2 bedoelde wijziging van omstandigheden is evenmin gebleken. De rechtbank heeft in de (meervoudig gewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) beschikking geoordeeld dat geen sprake was van de door de moeder gestelde noodzaak voor de verhuizing en dat handhaving van de zorgregeling bij de beoogde verhuizing niet haalbaar was. De moeder heeft in het onderhavige kort geding geen argumenten aangevoerd die niet reeds in de beschikking zijn meegewogen en zij heeft zich daarom aan de beschikking te houden. Het valt de moeder naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zwaar aan te rekenen dat zij toch, en zelfs ná het daarna ook nog opgelegde verhuisverbod, met de kinderen naar [woonplaats] is verhuisd. Gebleken is dat de moeder de kinderen al langere tijd aan het voorbereiden was op een nieuw leven in [woonplaats] door hen steeds mee te nemen naar de woning van haar partner en andere plekken in de omgeving. Zij is zelfs al bezig om de kinderen in te schrijven op scholen en sportclubs in [woonplaats] . Niet alleen heeft de moeder de kinderen daarmee uit hun vertrouwde omgeving gehaald, ook heeft zij hen in een positie gemanoeuvreerd waarin zij in een hevig loyaliteitsconflict met hun ouders terecht zijn gekomen.
4.4.
[A.] heeft in het gesprek op de rechtbank verteld hoe hij de huidige situatie beleeft en hoe hij de toekomst voor zich ziet. De voorzieningenrechter heeft een goed beeld gekregen van de zienswijze van [A.] , maar zij kan op basis van (alleen) dit gesprek onvoldoende vaststellen wat (uiteindelijk) het meest in zijn belang is. Wat wel heel duidelijk naar voren kwam, is dat [A.] graag zo snel mogelijk met een hulpverlener over de situatie wil praten. Daarnaast heeft hij te kennen gegeven dat hij in ieder geval dit schooljaar wil afmaken op zijn huidige school in [gemeente] en in verband daarmee nu (nog) niet definitief naar [woonplaats] wil verhuizen.
4.5.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft een medewerker van de Raad, mevrouw [D.] , ter zitting haar visie op de situatie gegeven. Mevrouw [D.] maakt zich ernstige zorgen over de kinderen. Het is in het belang van kinderen van gescheiden ouders als hun ouders bij elkaar in de buurt wonen. Die situatie is er nu niet meer. De moeder heeft de kinderen in een positie geplaatst waarin zij klem zijn komen te zitten tussen de ouders en waarbij de belangen van de kinderen volledig ondergeschikt zijn gemaakt aan de ruzie tussen de ouders en in dit geval ook aan de eigen belangen van de moeder. Deze situatie is zeer schadelijk voor de kinderen en het kan gewoon niet zo zijn dat het goed met ze gaat, zoals de moeder stelt. Er zal zo snel mogelijk onderzoek moeten worden gedaan om te bekijken hoe het met de kinderen gaat en wat het meeste in hun belang is. In de bodemprocedure zal het advies van de Raad dan kunnen worden meegenomen. In afwachting daarvan zal zo snel mogelijk hulpverlening moeten worden opgestart voor de kinderen. Alhoewel de Raad zich op dit moment onvoldoende voorgelicht acht om een weloverwogen advies te geven over de in het onderhavige kort geding te nemen beslissing, spreekt mevrouw [D.] haar zienswijze toch uit met de kanttekening dat het, gelet op de ontstane situatie, niet gaat om de beste, maar de minst slechte, oplossing op dit moment. De Raad is van oordeel dat het op dit moment in het belang van de kinderen is als de oude situatie wordt hersteld in afwachting van de beslissing van de bodemprocedure. De kinderen blijven naar school gaan in [gemeente] en verblijven dan door de week bij de vader. In het weekend, bijvoorbeeld twee weekenden in drie weken, verblijven zij dan bij de moeder in [woonplaats] , eventueel aangevuld met extra momenten door de week als zij naar [gemeente] komt.
4.6.
Ter zitting is de zienswijze van mevrouw [D.] met partijen besproken. De vader heeft de moeder aangeboden om de komende periode, in afwachting van de definitieve beslissing in de bodemprocedure, kosteloos de woning van zijn partner (in [gemeente] ) te betrekken. Deze komt vrij, omdat zij met haar dochter bij de vader gaat wonen. Daaraan verbindt hij dan wel de voorwaarde dat de moeder tijdens haar zorg- en omgangsmomenten door de week met de kinderen in die woning verblijft en niet met hen naar [woonplaats] gaat.
De voorzieningenrechter heeft de moeder in de gelegenheid gesteld om over dit voorstel na te denken. Bij brief van 15 mei jl. heeft de moeder te kennen gegeven dat zij het aanbod van de vader niet zal aanvaarden, omdat zij niet de keuze kan maken om naar [gemeente] terug te keren. Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verblijfplaats van de kinderen in de komende periode (in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure) zal de voorzieningenrechter hierover beslissen. De voorzieningenrechter acht het op dit moment in het belang van de kinderen dat zij terugkeren naar de regio [gemeente] / [woonplaats] , mede gelet op het advies van de Raad, op wat [A.] aan haar heeft verteld en op wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht. De vorderingen van de vader zullen daarom worden toegewezen. Ter zitting heeft de moeder -desgevraagd en uitdrukkelijk- te kennen gegeven dat zij gehoor zal geven aan dit vonnis en hiertegen niet in hoger beroep zal gaan.
4.7.
De voorzieningenrechter is met de Raad van oordeel dat een onderzoek nodig is over de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen is en welke zorgregeling het meest in hun belang is en de wijze waarop deze zorgregeling dient plaats te vinden. Gelet op de houding van de moeder, die gekenmerkt wordt door een gebrek aan respect voor de rechterlijke uitspraken en het najagen van haar eigen belangen boven de belangen van de kinderen, zal de voorzieningenrechter de Raad tevens verzoeken om in het belang van de kinderen deze zaak op korte termijn te bespreken aan de beschermtafel, met name nu zo snel mogelijk hulpverlening moet worden opgestart voor de kinderen. Vooruitlopend op de behandeling van de aanhangige bodemprocedure zal uit praktisch oogpunt alvast aan de Raad worden verzocht om onderzoek te doen en advies te geven. Ter zitting heeft mevrouw [D.] te kennen gegeven dat zij verwacht dat het advies voor de zomervakantie gereed zal zijn en dat zij daarvoor in ieder geval haar best zal doen. De behandeling van de bodemprocedure is in verband hiermee pro forma aangehouden tot 10 juli 2019.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de verstandhouding tussen partijen door de ontwikkelingen in de afgelopen periode alleen maar is verslechterd en dat het hen niet meer lukt om constructief te communiceren over de kinderen, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. Ter zitting is met partijen besproken hoe meer wederzijds begrip en respect tot stand kan worden gebracht en hoe de onderlinge communicatie kan worden verbeterd om te komen tot een werkbare verstandhouding. De voorzieningenrechter heeft partijen aangeraden zich te wenden tot een mediator. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan. De voorzieningenrechter heeft hen vervolgens doorverwezen naar mediation, waarbij is afgesproken dat dit kort geding niet pro forma zal worden aangehouden, omdat reeds een bodemprocedure aanhangig is.
4.9.
Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskoten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de kinderen -totdat in een bodemprocedure daarover definitief is beslist- voorlopig hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader;
5.2.
bepaalt dat de zorgregeling -totdat in een bodemprocedure daarover definitief is beslist- wordt gewijzigd, in die zin dat de kinderen gedurende één weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondag middag 16.00 uur bij de moeder verblijven, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg af te speken;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verwijst partijen naar mediation zoals hiervoor onder 4.8. is overwogen;
5.5.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming:
-deze zaak te bespreken aan de beschermtafel zoals hiervoor onder 4.7. is overwogen;
-onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren in de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/15/286840/FA RK 19-1855 over de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen, welke zorgregeling het meest in hun belang is en over de wijze waarop deze zorgregeling dient plaats te vinden, en welke hulpverlening noodzakelijk is voor de kinderen en partijen.
De voorzieningenrechter verzoekt de Raad in haar correspondentie aan de rechtbank het hiervoor genoemde zaak-/rekestnummer van de bodemprocedure te vermelden;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Goedèl en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Blaisse op 23 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 472