ECLI:NL:RBNHO:2019:4442

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
7139064 \ CV EXPL 18-7009
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door staking in Franse luchtvaartsector

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Faro naar Eindhoven op 22 mei 2018. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 800,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht had een vertraging van meer dan twee uur, waardoor de passagiers niet op de geplande bestemming konden landen en naar Amsterdam-Schiphol moesten worden vervoerd.

Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking in de Franse luchtvaartsector, die de vluchtuitvoering beïnvloedde. De kantonrechter oordeelde dat Transavia voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze staking en dat zij niet in staat was om de vertraging te voorkomen, zelfs niet met alle beschikbare middelen. De rechter concludeerde dat de passagiers geen recht hadden op compensatie, omdat de omstandigheden buiten de controle van Transavia lagen.

De vordering van de passagiers werd afgewezen en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter J. Candido op 22 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7139064 \ CV EXPL 18-7009
Uitspraakdatum: 22 mei 2019
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A. Bos
tegen
De commanditaire vennootschap Transavia Airlines C.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 8 augustus 2018 een vordering tegen Transavia ingesteld. Transavia heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers diende te vervoeren van Faro (Portugal) naar Eindhoven op 22 mei 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De geplande vertrektijd van de vlucht was 18:00 UTC en de geplande aankomsttijd van de vlucht was 20:55 UTC. Transavia heeft meerdere malen een nieuwe slottijd toegewezen gekregen waardoor de vlucht uiteindelijk pas om 20:22 UTC kon vertrekken.
2.3.
Door de wettelijke opgelegde avondsluiting van de luchthaven van Eindhoven kon de vlucht daar niet meer landen en moest worden uitgeweken naar Amsterdam-Schiphol Airport. De vlucht was, met een vertraging van 2 uur en 14 minuten om 23:09 UTC "on blocks” in Amsterdam. De passagiers zijn vervolgens met bussen naar Eindhoven vervoerd.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
Transavia heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten vanaf 8 augustus 2018, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Transavia betwist de vordering. Zij voert aan dat de vertraging van de vlucht te wijten is aan een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, namelijk een staking die gevolgen heeft gehad voor de vluchtuitvoering van Transavia en een besluit van luchtverkeersbeheer welke heeft gezorgd voor een vertraging. Dit zijn omstandigheden waarop Transavia geen controle kan uitoefenen. Op 21, 22 en 23 mei 2018 waren er stakingen bij de luchtverkeersleiding in Frankrijk. Doordat Frankrijk, vanwege de grootte en geografische ligging, een belangrijke positie binnen het Europese luchtruim heeft, heeft een dergelijke staking grote gevolgen voor vluchten naar Frankrijk, maar ook vluchten die over of langs Frankrijk vliegen. In geval van een staking is luchtverkeer beperkt mogelijk, zowel in dat specifieke deel van het luchtruim als in de andere delen. Ondanks het feit dat de staking is aangekondigd kon de Central Flow Management Unit (CFMU) die de slottijden toewijst, niet aangegeven welke vluchten nadelige gevolgen van de staking zouden ondervinden. Transavia kon hier dan ook niet op voorhand op anticiperen omdat zij niet van te voren wist waar in de vloot van circa 192 vluchten de vertraging zou ontstaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kern van het geschil is of Transavia de compensatie als bedoeld in de Verordening verschuldigd is in verband met de vertraging van de vlucht. Transavia is niet verplicht compensatie aan de passagiers te betalen, als zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen.
5.3.
In punt 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt en in geval van stakingen, die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.4.
Transavia heeft ter onderbouwing van haar verweer een NOTAM overgelegd waaruit afdoende volgt dat sprake is geweest van een staking van de Franse luchtvaartsector. Voorts heeft Transavia ter onderbouwing verwezen naar verschillende “slotmessages” voor de onderhavige vlucht waarin de gewijzigde slottijden zijn aangegeven. Op deze berichten staat als oorzaak voor de gewijzigde slottijden code IE 82 vermeld, welke code ziet op ATC industrial action – Controllers strike- ATFM due to STC STAFF/EQUIPMENT ENROUTE. Dit overzicht bevestigt dat de oorspronkelijke slottijd is gewijzigd vanwege de slotwijzigingen vanuit de luchtverkeersleiding als gevolg van capaciteitsproblemen door de stakingen in de Franse luchtvaartsector. Onweersproken is gebleven dat Transavia gelet op de hiervoor aangehaalde berichtgeving van CFMU, ook niet kon anticiperen op alle op hand zijnde vertragingen, waaronder die van de onderhavige vlucht. De vertraging is vervolgens verder opgelopen door het (moeten) uitwijken van het toestel naar Schiphol vanwege de avondsluiting van vliegveld Eindhoven. De kantonrechter is van oordeel dat ook deze omstandigheid het directe gevolg is van de staking in de Franse luchtvaartsector. Transavia heeft gelet op het voorgaande dan ook voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Vervolgens rijst de vraag of Transavia de vertraging zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen niet had kunnen vermijden. De passagiers hebben hieromtrent gesteld dat Transavia een vervangende vlucht had moeten regelen. De kantonrechter volgt de stelling van de passagiers niet aangezien een vervangende vlucht met dezelfde beperkingen te maken zou krijgen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat in deze situatie niet meer van Transavia kon worden verwacht. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen. Op hetgeen verder nog door partijen wordt aangevoerd zal de kantonrechter niet ingaan nu dit niet tot een andere beslissing leidt.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. De nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Transavia worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Transavia worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van Transavia.
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 60,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de Transavia worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter