In deze zaak heeft eiser op 15 mei 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een besluit inzake verbeurde dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2018 ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het op 3 juli 2018 terugzond naar de rechtbank. De zitting vond plaats op 17 januari 2019, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een procedure heeft gevoerd tegen de besluitvorming van verweerder met betrekking tot een aanvraag om een omgevingsvergunning. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar en heeft beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft eerder geoordeeld dat verweerder een dwangsom verbeurt voor het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Eiser heeft verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsommen, maar verweerder stelt dat hij tijdig heeft beslist en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
De rechtbank oordeelt dat, nu in rechte vaststaat dat verweerder geen dwangsommen heeft verbeurd, er geen verplichting bestaat voor verweerder om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Het beroep van eiser wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst erop dat verweerder wel de vrijheid heeft om alsnog een besluit te nemen over eventueel verbeurde dwangsommen, maar dat dit niet verplicht is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.